ECLI:NL:CRVB:2004:AR8675
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- G.P.A.M. Garvelink-Jonkers
- J.Th. Wolleswinkel
- K. Zeilemaker
- Rechtspraak.nl
Ontslag van een metrobestuurder wegens ongeschiktheid voor de functie
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een metrobestuurder die zijn tijdelijke aanstelling niet omgezet zag in een vaste aanstelling. De appellant, die sinds 4 februari 2002 in tijdelijke dienst was aangesteld, werd op 21 januari 2003 meegedeeld dat hij niet geschikt werd geacht voor de functie van metrobestuurder. De gemeente Amsterdam, als gedaagde, had zijn tijdelijke aanstelling met drie maanden verlengd, maar dit werd door de appellant betwist. Hij stelde dat deze verlenging enkel was gedaan om een tweede beoordeling mogelijk te maken, en dat hij door ziekte niet in staat was geweest om zich te bewijzen tijdens de verlengde proeftijd.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de gedaagde in redelijkheid tot het oordeel kon komen dat de appellant niet voldeed aan de eisen voor de functie. De Raad baseerde zich op de feiten dat de appellant herhaaldelijk was aangesproken op zijn functioneren en dat er meerdere incidenten waren geweest die zijn geschiktheid in twijfel trokken. De Raad bevestigde de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam, die het beroep van de appellant ongegrond had verklaard. De Raad zag geen aanleiding om het bestreden besluit te vernietigen, omdat de appellant onvoldoende had aangetoond dat hij aan de verwachtingen had voldaan.
De uitspraak werd gedaan op 30 december 2004, waarbij de Raad de beslissing van de rechtbank bevestigde en geen toepassing gaf aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, wat betekent dat er geen proceskostenveroordeling volgde. De zaak benadrukt de noodzaak voor ambtenaren om aan de gestelde eisen te voldoen en de rol van de werkgever in het beoordelen van geschiktheid voor een functie.