ECLI:NL:CRVB:2004:AR8548
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- R.C. Schoemaker
- G. van der Wiel
- H.G. Lubberdink
- Rechtspraak.nl
Schattingsmethodiek premieloon bij gebrek aan betrouwbare loonadministratie
In deze zaak, behandeld door de Centrale Raad van Beroep op 23 december 2004, staat de vraag centraal of de schatting van het premieloon door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) terecht was, gezien het ontbreken van een deugdelijke en betrouwbare boekhouding bij appellante. Appellante, vertegenwoordigd door mr. T.J. Wolt, had hoger beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin werd geoordeeld dat appellante niet of niet volledig had voldaan aan haar verplichtingen tot loonopgave over de jaren 1992 en 1993. De rechtbank had de conclusies van het Regionaal Interdisciplinair Fraudeteam (RIF) gevolgd, die op basis van looncontrolerapporten en verklaringen van (ex-)werknemers tot de conclusie kwamen dat de feitelijke loonbetalingen niet correct waren verantwoord.
De Raad oordeelde dat de verklaringen van de betrokkenen voldoende basis boden voor de conclusie dat de lonen niet juist of volledig aan gedaagde waren opgegeven. De Raad bevestigde dat het Uwv, gezien het ontbreken van betrouwbare loongegevens, gerechtigd was om de premies bij benadering vast te stellen. De Raad vond de schatting van het premieloon, die was gebaseerd op een rooster van 152 diensten per 12 weken, voldoende nauwkeurig en inzichtelijk. Ook het door het Uwv gehanteerde uitvalpercentage van 2% werd door de Raad als redelijk beschouwd, aangezien appellante geen bewijs had geleverd dat dit percentage onjuist was.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de correctienota's konden worden gehandhaafd. De Raad zag geen aanleiding voor een veroordeling in proceskosten. Deze uitspraak benadrukt het belang van een deugdelijke loonadministratie en de gevolgen van het ontbreken daarvan voor de vaststelling van premielonen.