ECLI:NL:CRVB:2004:AR7779

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 december 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/3112 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot toekenning van toelage op basis van detacheringswerkzaamheden binnen de politie

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant, die werkzaam is bij de politieregio Haaglanden, tegen de uitspraak van de rechtbank ‘s-Gravenhage. Appellant verzocht om een toelage op basis van werkzaamheden die hij had verricht bij de Rijksrecherche, waar hij van 1 september 2000 tot 1 september 2001 was gedetacheerd. Hij stelde dat deze werkzaamheden recht gaven op een hogere salarisschaal dan die van zijn huidige functie. De rechtbank had eerder het beroep van appellant gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten, wat betekent dat appellant geen recht had op de gevraagde toelage.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat appellant niet in aanmerking kwam voor de toelage, omdat hij niet de specifieke werkzaamheden had verricht die bij zijn functie hoorden. De Raad benadrukte dat appellant zijn eigen takenpakket bij de Rijksrecherche had uitgevoerd en niet de coördinerende rol had vervuld die nodig was voor de toelage. Bovendien werd gesteld dat de werkzaamheden van appellant niet gelijkwaardig waren aan die van zijn collega's bij de Rijksrecherche, wat ook een belangrijke factor was in de beslissing.

De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en dat de rechtbank op goede gronden had geoordeeld. Er waren geen termen aanwezig voor vergoeding van proceskosten, en de uitspraak werd bevestigd. De zaak illustreert de complexiteit van detacheringswerkzaamheden binnen de politie en de voorwaarden voor het verkrijgen van een toelage op basis van dergelijke werkzaamheden.

Uitspraak

03/3112 AW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
de Korpsbeheerder van de politieregio Haaglanden, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Namens appellant is op de daartoe bij aanvullend beroepschrift aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank ‘s-Gravenhage van 14 mei 2003, nr. AWB 02/3386 AW, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Namens gedaagde is een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van 4 november 2004, waar appellant in persoon is verschenen, bijgestaan door
mr. C.E. Derksen, werkzaam bij de politievakorganisatie ACP. Gedaagde heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. L. van der Toorn en W. Redeker, beiden werkzaam bij de politieregio Haaglanden.
II. MOTIVERING
1. Voor een uitgebreidere weergave van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat met het volgende.
1.1. Appellant is werkzaam als [naam functie] bij het bureau Recherche Informatie van de politieregio Haaglanden, aan welke functie de salarisschaal 8 is verbonden. In de periode van 1 september 2000 tot 1 september 2001 was hij werkzaam bij de Rijksrecherche, unit Den Haag.
1.2. In december 2001 heeft appellant gedaagde verzocht hem een toelage als bedoeld in artikel 17b, eerste lid, van het Besluit bezoldiging politie (Bbp) toe te kennen, daartoe aanvoerende dat hij in de onder 1.1. genoemde periode werkzaamheden heeft verricht die binnen de Rijksrecherche met salarisschaal 9 werden gehonoreerd.
1.3. Bij besluit van 8 februari 2002 heeft gedaagde dit verzoek afgewezen op de grond dat de onderhavige werkzaamheden niet in het kader van een detachering in de zin van artikel 62 van het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp) hebben plaatsgehad. Bij het bestreden besluit van 23 juli 2002 heeft gedaagde het bezwaar van appellant tegen het besluit van
8 februari 2002 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit gegrond verklaard en dit besluit vernietigd aangezien zij van oordeel was dat gedaagde zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat in dit geval geen sprake was van detachering. De rechtbank heeft evenwel tevens bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven. In dit verband heeft de rechtbank overwogen dat tussen partijen niet in geschil is dat appellant bij de Rijksrecherche dezelfde werkzaamheden heeft verricht als welke hij in zijn functie van [naam functie] bij de politieregio Haaglanden verricht. Met de stelling van appellant dat deze werkzaamheden bij de Rijksrecherche hoger worden gewaardeerd dan bij de politieregio is de rechtbank niet meegegaan. Weliswaar vertoonde bij de Rijksrecherche de functie van misdaadanalist, die indertijd volgens schaal 9 was gewaardeerd, overeenkomsten met de functie van [naam functie], doch blijkens de desbetreffende functiebeschrijving wijkt de functie van [naam functie] op essentiële onderdelen af van appellants functie van [naam functie]. Daarbij gaat het om het coördineren van activiteiten van andere [naam functie] en het ontwikkelen van nieuwe analyseprogramma’s, aldus de rechtbank.
3. Het hoger beroep is gericht tegen uitspraak van de rechtbank voorzover daarbij is bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven.
4.1. De Raad is van oordeel dat de rechtbank op goede gronden tot het oordeel is gekomen dat appellant niet in aanmerking komt voor een toelage als door hem verzocht en derhalve terecht de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand heeft gelaten. Uit hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd kan geenszins worden afgeleid dat hij de werkzaamheden heeft uitgevoerd die (specifiek) behoren bij de functie van [naam functie]. Aan appellant is opgedragen zijn eigen takenpakket uit te voeren bij de Rijksrecherche. Het feit dat hij, naar hij stelt, een collega heeft ingewerkt en begeleid brengt niet mee dat hij geacht kan worden activiteiten van anderen te hebben gecoördineerd. Voorts heeft hij erkend dat hij geen analytisch programma heeft opgesteld; de omstandigheid dat een dergelijk programma voor het project waarvoor appellant was gedetacheerd overbodig was, kan daaraan uiteraard niet afdoen en ontbeert verder betekenis.
4.2. Ten slotte kan appellant ook niet worden gevolgd waar hij heeft gesteld dat het bestreden besluit zich niet verdraagt met artikel 7 van het Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten dat ziet op gelijke beloning voor werk van gelijke waarde zonder onderscheid van welke aard ook. De Raad komt reeds tot dit oordeel omdat de personen die bij de Rijksrecherche als [naam functie] waren aangesteld blijkens de betrokken functiebeschrijvingen werkzaam waren in een andere functie dan die van appellant. Daarbij tekent de Raad nog aan dat niet aannemelijk is dat deze personen in feite precies dezelfde werkzaamheden deden als die van appellant, waarbij ook van belang is de werkzaamheden van deze personen buiten de periode waarin appellant bij de Rijksrecherche was gedetacheerd.
4.3. Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de uitspraak van de rechtbank, voorzover aangevochten, voor bevestiging in aanmerking komt.
5. De Raad acht tot slot geen termen aanwezig toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep:
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak voorzover aangevochten.
Aldus gegeven door mr. H.A.A.G. Vermeulen als voorzitter en mr. A. Beuker-Tilstra en mr. J.Th. Wolleswinkel als leden, in tegenwoordigheid van A. de Gooijer als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 9 december 2004.
(get.) H.A.A.G. Vermeulen.
(get.) A. de Gooijer.