met toepassing van artikel 21 van de Beroepswet in samenhang met artikel 8:55 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen:
[opposant], wonende te [woonplaats], opposant,
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Alphen aan den Rijn, geopposeerde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
De Raad heeft bij uitspraak van 20 november 2003 het door mr. L.J.L. Heukels namens opposant ingestelde hoger beroep tegen de tussen partijen gegeven uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 22 mei 2003, nummer AWB 02/4413 AW, niet-ontvankelijk verklaard op de grond dat het griffierecht niet binnen de gestelde termijn is betaald.
Tegen die uitspraak is door mr. R.J.B. Baarspul, advocaat te Amsterdam, namens opposant verzet gedaan per telefax van 31 maart 2004.
Bij schrijven van 28 oktober 2004 heeft mr. R.J.B. Baarspul, voornoemd, aan de Raad medegedeeld dat hij niet meer als gemachtigde van opposant optreedt en dat mr. J Bos, advocaat te Amsterdam, de belangen van opposant in het vervolg behartigt.
Het verzet is behandeld ter zitting van 4 november 2004. Aldaar is opposant in persoon verschenen, bijgestaan door
mr. J. Bos, terwijl geopposeerde zich, zoals tevoren bericht, niet heeft laten vertegenwoordigen
1. Uit de, op grond van artikel 8:55, eerste lid, van de Awb, van overeenkomstige toepassing verklaarde artikelen 6:7, 6:8, 6:9 en 6:11 van de Awb volgt onder andere dat de termijn voor het indienen van een verzetschrift zes weken bedraagt en dat deze termijn ingaat op de dag na die waarop de uitspraak door middel van toezending aan de belanghebbende is bekendgemaakt.
2. De Raad stelt vast dat het namens opposant ingediende verzetschrift te laat is ingediend. De uitspraak waartegen verzet is gedaan is op 20 november 2003 per aangetekende post aan de toenmalige gemachtigde van opposant verzonden zodat de laatste dag van de verzettermijn 2 januari 2004 was.
Op die datum was het verzetschrift nog niet bij de Raad ingekomen doch dit is eerst op 31 maart 2004 gebeurd.
3.1. Ten aanzien van een na afloop van de verzettermijn ingediend verzetschrift blijft niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
3.2. In het verzetschrift en ter zitting is aangegeven dat opposant door zijn voormalig advocaat noch geïnformeerd is over de niet tijdige betaling van het griffierecht noch over de niet-ontvankelijkverklaring van zijn hoger beroep. Pas nadat de verzettermijn was verstreken, is opposant op de hoogte geraakt van de niet-ontvankelijkverklaring van het hoger beroep.
3.3. Dienaangaande overweegt de Raad dat volgens vaste jurisprudentie de gevolgen van nalatigheden van een gemachtigde als door opposant ingeschakeld, voor diens rekening komen. Uit het verzetschrift en hetgeen ter zitting is toegelicht, is de Raad niet gebleken van omstandigheden welke grond vormen het overschrijden van de verzettermijn te verontschuldigen.
4. Gezien het vorenstaande dient het verzet niet-ontvankelijk te worden verklaard. Gelet op artikel 8:55, zesde lid, van de Awb blijft de uitspraak waartegen verzet was gedaan in stand.
5. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb.
De Centrale Raad van Beroep,
Verklaart het verzet niet-ontvankelijk.
Aldus gegeven door mr. H.A.A.G. Vermeulen als voorzitter en mr. A. Beuker-Tilstra en mr. J.Th. Wolleswinkel als leden, in tegenwoordigheid van A. de Gooijer als griffier en uitgesproken in het openbaar op 9 december 2004.
(get.) H.A.A.G. Vermeulen.