[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
de Bevelhebber der Landstrijdkrachten, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Namens appellant is op de daartoe bij aanvullend beroepschrift aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 24 september 2002, AWB 02/00884 MAWKLA, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Namens gedaagde is een verweerschrift ingediend.
Namens appellant zijn nadere stukken ingezonden.
Het geding is behandeld ter zitting van 28 oktober 2004, waar appellant in persoon is verschenen met bijstand van mr. E.O. Hooning-Abbas, werkzaam bij de ACOM. Gedaagde heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. C.E. Zalm, werkzaam bij het Ministerie van Defensie.
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant is werkzaam in de functie van selectiemedewerker bij de Directie Personeel en Organisatie in de rang van adjudant-onderofficier. Door middel van een vacaturereactieformulier heeft hij zijn belangstelling kenbaar gemaakt voor de functie van selectiemedewerker/toegevoegd monitor selectie centrale functietoewijzing waaraan de rang van luitenant verbonden is.
1.2. Na advies te hebben ontvangen van de selectiecommissie, heeft gedaagde bij besluit van 29 juni 2001 aan appellant medegedeeld dat hij niet in aanmerking komt voor de geambieerde functie. Appellant voldoet niet aan het aan die functie verbonden vereiste van langdurig excellerend functioneren.
1.3. Bij het bestreden besluit van 22 januari 2002 heeft gedaagde het besluit van 29 juni 2001 gehandhaafd. De rechtbank heeft het daartegen ingestelde beroep bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard.
2.1. De Raad stelt voorop dat het beslissen over het al dan niet toewijzen van een geambieerde functie geschiedt met gebruikmaking van de bij en krachtens het Algemeen militair ambtenarenreglement en de Beleidsregel functietoewijzing en bevordering militairen Koninklijke Landmacht (BFBKL) toebedeelde discretionaire bevoegdheid. Dit brengt met zich mee dat de Raad zich dient te beperken tot de vraag of gedaagde, gelet op hetgeen appellant tegen het besluit heeft ingebracht, niet in redelijkheid tot het bestreden besluit heeft kunnen komen, dan wel of dat besluit in strijd komt met een geschreven of ongeschreven rechtsregel dan wel algemeen rechtsbeginsel.
2.2. Om in aanmerking te komen voor toewijzing van de in geding zijnde functie moest worden voldaan aan de in de vacaturepublicatie vermelde ervarings- en opleidingseisen. Omdat het een functie betrof in de categorie BOT/UITLOOP was tevens van toepassing het algemeen bekend gestelde zogeheten loopbaanbeleid onderofficieren. Op grond van dit beleid komen voor het vervullen van functies als hier in geding alleen adjudanten in aanmerking die voldoen aan de vereiste kennis, vaardigheden en ervaring en het criterium "langdurig excellent functioneren". Om vast te stellen of een kandidaat aan dit laatste criterium voldoet is een matrix ontwikkeld. Bij de beoordeling of de militair voldoet aan de eis van langdurig excellent functioneren gelden de criteria vervulde functies (functies vervuld in meerdere ressorts of functiegebieden, waaronder tenminste één functie bij 1 (GEN/NL) Corps), beoordelingsniveau (gemiddeld D of hoger, toekomstverwachting L 36 geschikt of zeer geschikt) en advies monitor. De in beschouwing te nemen periode bepaalt zich tot het midden (management) niveau met een maximum van 10 jaar. Blijkens de brief van 15 maart 2001 van de Directeur Personeel en Organisatie geldt in het functietoewijzingsproces het voldoen aan dit loopbaanbeleid onderofficieren, met name het voldoen aan de eisen van langdurig excellerend functioneren, als toelatingseis tot de verdere selectie, toegespitst op de desbetreffende functie. Daarbij is aangegeven dat bij toewijzing van een functie op een hoger niveau de betrokken militair in beginsel geschikt moet zijn voor het vervullen van meer functies op het desbetreffende functioneringsniveau.
2.3. Ten aanzien van appellant staat vast dat hij sinds 1983 geen legerkorpsfunctie heeft vervuld, zodat zijn monitor een negatief advies heeft uitgebracht ten aanzien van het vereiste langdurig excellent functioneren. Op de matrix ten aanzien van appellant is verder handgeschreven aangegeven dat recente ervaring bij 1GNC van groot belang is. Gedaagde - van oordeel dat appellant daarmee in feite niet bevorderingsgeschikt is - heeft dit advies gevolgd. Aangezien uiteindelijk geen van de kandidaten aan alle vereisten voldeed, heeft gedaagde de functie toegewezen aan de enige kandidaat die wel voldeed aan de eis van langdurig excellent functioneren, ondanks het feit dat deze kandidaat niet voldeed aan de specifieke ervaringseis voor de in geding zijnde functie. Gedaagde is daartoe overgegaan omdat vervulling van de functie geen uitstel kon lijden.
3. Appellant heeft niet betwist dat hij niet voldeed aan het vereiste van langdurig excellent functioneren. Hij meent dat van dit vereiste dispensatie had moeten worden verleend in zijn geval. Hij heeft er op gewezen dat gedaagde vaker van dit vereiste afwijkt, waarbij hij een aantal concrete voorbeelden heeft genoemd. Appellant meent voorts dat voor het verlenen van dispensatie van dit vereiste eerder aanleiding bestaat dan voor het verlenen van dispensatie van de specifieke kennis- en ervaringseisen. Hij heeft tot slot nog opgemerkt dat ook de benoemde kandidaat niet aan het vereiste van langdurig excellent functioneren voldeed, omdat een recente beoordeling waaruit een gemiddelde
D-score blijkt ontbrak.
4. De Raad overweegt het volgende.
4.1. Gelet op de uiteenzetting in 2.2. en met in achtneming van de toetsingsmaatstaf als weergegeven in 2.1. is de Raad van oordeel dat gedaagde in de gegeven situatie, waarbij geen van de kandidaten voldeed aan alle vereisten en vervulling van de functie dringend was, in redelijkheid heeft kunnen besluiten om in plaats van dispensatie te verlenen van de eis van langdurig excellent functioneren, dispensatie te verlenen van de specifieke ervaringseis voor de betrokken functie. Gedaagde heeft naar het oordeel van de Raad genoegzaam uiteengezet dat aan laatstbedoelde eis minder gewicht mocht worden gehecht dan aan de eis van langdurig excellent functioneren, omdat deze laatste eis in feite ziet op het bevorderingsgeschikt zijn van de kandidaat in zijn algemeenheid. Dat in het selectieproces in tijd eerst wordt bezien of een kandidaat voldoet aan de specifieke eisen en daarna of ook aan de algemene eis van langdurig excellent functioneren wordt voldaan heeft, zo heeft gedaagde onweersproken gesteld, een praktische oorzaak: de beoordeling van laatstbedoelde eis door het invullen van de matrix vergt meer voorbereiding doordat daar diverse functionarissen bij zijn betrokken. Aan die volgorde kan dan ook niet, zoals appellant doet, de conclusie worden verbonden dat eerstgenoemde eisen zwaarder wegen.
4.2. Dat de benoemde geselecteerde kandidaat niet aan de eis van excellent functioneren zou voldoen, zoals appellant heeft gesteld, daarvan is de Raad niet overtuigd. Nog daargelaten of aanvaarding van deze stelling appellant de gewenste toewijzing zou opleveren nu er tenminste twee kandidaten waren die in dezelfde positie als appellant verkeerden, heeft gedaagde verklaard dat ten aanzien van bedoelde kandidaat reeds in het verleden was geconstateerd dat hij gemiddeld op D-niveau functioneerde en dat geen aanwijzingen bestonden dat daarin wijziging was gekomen. Het enkel ontbreken van een recente beoordeling was niet zo'n aanwijzing. De Raad kan deze verklaring van gedaagde volgen.
4.3. Ten aanzien van alle door appellant genoemde naar zijn mening gelijke gevallen heeft gedaagde naar het oordeel van de Raad in het bestreden besluit, in het verweerschrift en ter zitting genoegzaam aangetoond waarom de situatie van die individuele militairen moet worden onderscheiden van die van appellant. Het beroep op schending van het gelijkheidsbeginsel kan dan ook niet slagen.
5. Gelet op het vorenoverwogene komt de Raad tot de slotsom dat het bestreden besluit stand houdt. De aangevallen uitspraak moet derhalve worden bevestigd.
6. De Raad acht geen termen aanwezig toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake vergoeding van de proceskosten.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. G.P.A.M. Garvelink-Jonkers als voorzitter en mr. A. Beuker-Tilstra en mr. K. Zeilemaker als leden, in tegenwoordigheid van A. de Gooijer als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 9 december 2004.
(get.) G.P.A.M. Garvelink-Jonkers.