ECLI:NL:CRVB:2004:AR7357
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- H. van Leeuwen
- T.L. de Vries
- H.J. Simon
- Rechtspraak.nl
Intrekking van WAO-uitkering en geschiktheid voor geduide functies
In deze zaak gaat het om de intrekking van de WAO-uitkering van appellante, die met ingang van 22 februari 1999 was toegekend op basis van een arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, die het beroep ongegrond had verklaard. De Raad stelt vast dat de intrekking van de uitkering per 30 november 1999 is gebaseerd op een medische beoordeling die aantoont dat de mate van arbeidsongeschiktheid op dat moment minder dan 15% was. Appellante betwist deze beoordeling en stelt dat zij volledig arbeidsongeschikt is. De Raad overweegt dat de verzekeringsartsen van gedaagde de beperkingen van appellante zorgvuldig hebben vastgesteld en dat de rechtbank terecht geen noodzaak zag voor aanvullend medisch deskundigenadvies.
De Raad wijst erop dat appellante tijdens een gesprek op 23 september 1999 door de arbeidsdeskundige is geïnformeerd over haar geschiktheid voor bepaalde functies. De Raad concludeert dat appellante voldoende op de hoogte was van de intrekking van haar uitkering, ondanks haar claim dat zij de aanzeggingsbrief niet had ontvangen. De Raad oordeelt dat de besluitvorming van gedaagde niet onzorgvuldig was, ondanks enige vertraging in de afhandeling van de zaak. Uiteindelijk bevestigt de Raad de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep van appellante ongegrond.