ECLI:NL:CRVB:2004:AR7316

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 november 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/5826 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • K.J.S. Spaas
  • J.W. Schuttel
  • C.W.J. Schoor
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkverklaring van hoger beroep wegens termijnoverschrijding in sociale zekerheidszaak

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 november 2004 uitspraak gedaan in hoger beroep met zaaknummer 03/5826 WAO. De zaak betreft een niet-ontvankelijkverklaring van het hoger beroep van opposante tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 25 september 2003. De Raad had eerder op 5 maart 2004 het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard, waarop opposante in verzet is gekomen. Tijdens de zitting op 5 oktober 2004 heeft opposante haar standpunt toegelicht, maar de Raad heeft geen nieuwe feiten of omstandigheden kunnen vaststellen die het indienen van het beroepschrift buiten de beroepstermijn zouden verontschuldigen.

De Raad heeft vastgesteld dat opposante op 12 november 2003 kennis heeft genomen van de uitspraak van de rechtbank, terwijl de beroepstermijn op 18 november 2003 afliep. Het beroepschrift is pas op 24 november 2003 ter post bezorgd, wat betekent dat het indienen van het beroepschrift te laat was. De Raad heeft in zijn motivering aangegeven dat er geen gronden zijn om het verzet gegrond te verklaren, en dat de eerdere uitspraak in stand blijft. De Raad heeft ook geen termen gezien om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, wat betreft de proceskosten.

De uitspraak benadrukt het belang van het tijdig indienen van beroepschriften en de strikte naleving van de beroepstermijnen in bestuursrechtelijke procedures, vooral in het sociale zekerheidsrecht.

Uitspraak

03/5826 WAO
U I T S P R A A K
met toepassing van artikel 21 van de Beroepswet in samenhang met artikel 8:55 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen:
[opposante], wonende te [woonplaats], opposante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, geopposeerde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Opposante heeft hoger beroep ingesteld tegen een door de rechtbank Rotterdam op25 september 2003,
nr. WAO 02/2876-NIFT, tussen partijen gegeven uitspraak.
Bij uitspraak van 5 maart 2004 heeft de Raad het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard.
Opposante is van die uitspraak in verzet gekomen.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 5 oktober 2004, waar opposante in persoon is verschenen en waar geopposeerde -zoals was aangekondigd- zich niet heeft laten vertegenwoordigen.
II. MOTIVERING
Ten gevolge van het gedane verzet dient de Raad thans de vraag te beantwoorden of hij bij zijn uitspraak van 5 maart 2004 terecht heeft geoordeeld dat het hoger beroep kennelijk niet-ontvankelijk is te achten.
Hetgeen in het verzetschrift en door opposante ter zitting is aangevoerd heeft de Raad niet tot een ander oordeel geleid dan hetwelk is neergelegd in zijn uitspraak van 5 maart 2004.
De Raad stelt vast dat opposante, gezien de dagtekening van het beroepschrift, op 12 november 2003, voor het einde van de beroepstermijn, welke afliep op 18 november 2003, heeft kennis genomen van de uitspraak van de rechtbank Rotterdam.
De Raad merkt voorts nog op dat door opposante niet is aangetoond dat het beroepschrift, blijkens de poststempel op de enveloppe, pas op 24 november 2003 ter post is bezorgd.
De Raad stelt verder vast dat, mede gelet op hetgeen door opposante ter zitting is verklaard, niet is gebleken van feiten of omstandigheden op grond waarvan het indienen van het beroepschrift buiten de beroepstermijn met toepassing van
artikel 6:11 van de Awb verontschuldigd kan worden.
Gezien het vorenstaande dient het verzet met toepassing van artikel 21 van de Beroepswet, in samenhang met het vijfde lid van artikel 8:55 van de Awb ongegrond te worden verklaard. Gelet op het zesde lid van laatstgenoemd artikel blijft de uitspraak waartegen verzet is gedaan in stand.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Verklaart het verzet ongegrond.
Aldus gegeven door mr. K.J.S. Spaas als voorzitter en mr. J.W. Schuttel en mr. C.W.J. Schoor als leden, in tegenwoordigheid van H.H.M. Ho als griffier en uitgesproken in het openbaar op 16 november 2004.
(get.) K.J.S. Spaas.
(get.) H.H.M. Ho.