E N K E L V O U D I G E K A M E R
[appellante], wonende te [woonplaats] (Marokko), appellante,
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 januari 2003 zijn de artikelen 3, 4 en 5 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, voorzover het betreft de Sociale verzekeringsbank in werking getreden. Thans oefent gedaagde de taken en bevoegdheden uit die tot genoemde datum werden uitgeoefend door de Sociale Verzekeringsbank. In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan de Sociale Verzekeringsbank.
Appellante is op bij beroepschrift, met bijlagen, aangevoerde gronden in hoger beroep gekomen van de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, reg.nr. AWB 03/1655 AOW, van 7 mei 2004, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van de Raad, gehouden op 8 oktober 2004, waar beide partijen met kennisgeving niet zijn verschenen.
Bij bovengenoemde uitspraak van 7 mei 2004 heeft de rechtbank het door appellante ingestelde beroep tegen gedaagdes besluit op bezwaar van 3 maart 2003 niet-ontvankelijk verklaard op de grond dat appellante verzuimd heeft het ingevolge artikel 8:41, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) verschuldigde griffierecht te voldoen en niet gebleken is van enige omstandigheid op grond waarvan redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat appellante in verzuim is geweest.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat zij het verschuldigde griffierecht per internationale postwissel heeft betaald, maar het betaalde bedrag van € 31.00 aan haar is teruggestort.
De Raad overweegt als volgt.
Blijkens de gedingstukken heeft de rechtbank appellante bij brief van 23 april 2003 uitgenodigd het verschuldigde griffierecht binnen een termijn van vier weken te voldoen. Deze termijn is verstreken zonder dat de rechtbank het griffierecht heeft ontvangen. De rechtbank heeft appellante vervolgens bij brief van 18 juni 2003 uitgenodigd dit verzuim binnen vier weken te herstellen. Ook deze termijn is verstreken zonder dat de rechtbank het griffierecht heeft ontvangen. Wel heeft de rechtbank op 20 juni 2003 een brief van appellante ontvangen, waarin zij ten bewijze van betaling van het griffierecht middels internationale postwissel een afschrift van een op 3 juni 2003 gedateerd document van het Bureau de Poste te Nador heeft overgelegd waarop een bedrag van € 31,00 vermeld staat. Uit dit document blijkt volgens de rechtbank niet of dit bedrag is overgemaakt op de rekening van de rechtbank. De rechtbank constateerde in ieder geval dat het bedrag niet is bijgeschreven op haar rekening. De rechtbank heeft daarop vastgesteld dat appellante in verzuim is geweest het verschuldigde griffierecht te betalen en niet gebleken is dat het verzuim van appellante verontschuldigbaar is. Het beroep van appellante is dientengevolge niet-ontvankelijk verklaard.
Naar het oordeel van de Raad heeft de rechtbank het beroep van appellante ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard, onder de overweging dat niet gebleken is van enige omstandigheid op grond waarvan redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat zij in verzuim is geweest, als bedoeld in artikel 6:11 van de Awb. Nu appellante middels het door haar overgelegde afschrift van het document van het Bureau de Poste Nador voldoende aannemelijk heeft gemaakt een poging te hebben gedaan het griffierecht te betalen, welke poging kennelijk niet tot resultaat heeft geleid als gevolg van omstandigheden gelegen buiten de invloedssfeer van appellante, had de rechtbank haar, nadat gebleken was van de hiervoor bedoelde poging, alsnog in de gelegenheid moeten stellen het griffierecht (aantoonbaar) te betalen. Dat appellante op enig later moment het door haar overgemaakte griffierecht teruggestort heeft gekregen, doet hieraan naar het oordeel van de Raad niet af. De Raad merkt ten overvloede op dat het sinds
1 januari 2003 niet meer mogelijk is vanuit Marokko geld over te maken naar Nederland door middel van een internationale postwissel.
Gelet op het vorenstaande komt de aangevallen uitspraak voor vernietiging in aanmerking. De Raad wijst de zaak met toepassing van artikel 26 van de Beroepswet terug naar de rechtbank Amsterdam.
De Raad acht geen termen aanwezig voor toepassing van artikel 8:75 van de Awb.
De Centrale Raad van Beroep,
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Wijst het geding terug naar de rechtbank Amsterdam;
Bepaalt dat de Sociale verzekeringsbank aan appellante het betaalde recht van € 102,- vergoedt.
Aldus gegeven door mr. T.L. de Vries in tegenwoordigheid van mr. M.B.M. Vermeulen als griffier en uitgesproken in het openbaar op 12 november 2004.
La Centrale Raad van Beroep (Cour d'Appel Centrale),
Annulera la décision contestée;
Renvoie la procédure au tribunal d'Amsterdam;
Dit que la Banque des assurances sociales rembourse à l'appelante les droits payés de 102 €.
Par conséquent, décidée par M. le maître T.L. de Vries en présence de le maître M.B.M. Vermeulen en qualité de greffier, ainsi que prononcée en public, le 12-11-2004.