ECLI:NL:CRVB:2004:AR6143
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- R.C. Schoemaker
- G. van der Wiel
- N.J. van Vulpen-Grootjans
- Rechtspraak.nl
Vaststelling van het dagloon voor WAO-uitkering en de gevolgen van urenvermindering
In deze zaak gaat het om de vaststelling van het dagloon waarnaar de aan appellante toegekende uitkering krachtens de Wet op de arbeidsonge- schiktheidsverzekering (WAO) wordt berekend. Appellante, die als commercieel medewerkster werkte, had haar werkuren per 1 september 1998 verminderd van 40 naar 32 uur per week. Op 4 november 1998 meldde zij zich ziek en ontving zij vanaf 3 november 1999 een WAO-uitkering, gebaseerd op haar 32-urige werkweek. Appellante was van mening dat de urenvermindering tijdelijk was en dat zij recht had op een uitkering gebaseerd op een 40-urige werkweek.
De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep van appellante tegen de beslissing van de rechtbank Leeuwarden, die eerder haar beroep ongegrond had verklaard. De rechtbank had geoordeeld dat gedaagde, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), zich terecht had gebaseerd op informatie van de werkgever, waaruit bleek dat appellante een 32-urige werkweek had. Appellante herhaalde in hoger beroep haar stelling dat de urenvermindering tijdelijk was en dat zij de intentie had om haar werkuren weer uit te breiden.
De Raad oordeelt dat er geen termen zijn om af te wijken van de eerdere uitspraak. De Raad bevestigt dat gedaagde terecht is uitgegaan van een dienstverband van 32 uur per week, gezien de salarisspecificaties en de inconsistenties in de verklaringen van appellante over de urenvermindering. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en de Raad concludeert dat de vaststelling van het dagloon correct is geweest.