ECLI:NL:CRVB:2004:AR6118

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 november 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02/2049 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de berekening van het WAO-dagloon en de hoogte van het loon bij Start uitzendbureau

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht, waarin de hoogte van het WAO-dagloon werd vastgesteld. Appellant, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. L.C. de Jong, heeft bezwaar gemaakt tegen de berekening van het dagloon dat door de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) is vastgesteld. De zaak is behandeld op 23 september 2004, waarbij appellant in persoon aanwezig was en gedaagde werd vertegenwoordigd door mr. R. Huisman.

De achtergrond van het geschil betreft een besluit van gedaagde van 12 november 1999, waarbij aan appellant uitkeringen ingevolge de WAO zijn toegekend. Appellant betwist de hoogte van het dagloon dat is vastgesteld op f 175,01, en stelt dat het bij de berekening in aanmerking te nemen loon f 10.080,05 bedraagt, zoals vermeld op de loonspecificatie van Start uitzendbureau. De Raad heeft echter vastgesteld dat appellant zijn stelling niet met concrete en verifieerbare gegevens heeft onderbouwd. De door gedaagde opgestelde berekening is niet onjuist bevonden.

De Centrale Raad van Beroep heeft de aangevallen uitspraak bevestigd en geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten. De Raad concludeert dat de berekening van het WAO-dagloon door gedaagde correct is uitgevoerd en dat er geen aanleiding is om de eerdere beslissing te herzien. De uitspraak is gedaan op 11 november 2004, waarbij de betrokken rechters de zaak hebben beoordeeld en de beslissing openbaar is uitgesproken.

Uitspraak

02/2049 WAO
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan het Lisv.
Namens appellant heeft mr. L.C. de Jong, advocaat te Woerden, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 27 februari 2002, nr. 01/1494.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend en nadere stukken ingezonden.
Het geding is behandeld ter zitting van 23 september 2004, waar appellant in persoon is verschenen, bijgestaan door mr. De Jong, en waar gedaagde zich heeft laten vertegenwoordigen door mr. R. Huisman, werkzaam bij het Uwv.
II. MOTIVERING
Aan het onderhavige geschil ligt ten grondslag het besluit van gedaagde van 12 november 1999, waarbij aan appellant met ingang van 20 maart 1995 uitkeringen ingevolge de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet en de Wet op de arbeidsongeschiktheids-verzekering (WAO) zijn toegekend. Bij besluit van 10 juli 2001 is het door appellant gemaakte bezwaar tegen de hoogte van het dagloon waarnaar de WAO-uitkering is berekend (f 159,48) in zoverre gegrond verklaard, dat het dagloon waarnaar de uitkering ingevolge de WAO is berekend ingaande 20 maart 1995 is vastgesteld op f 175,01. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het besluit van 10 juli 2001 ongegrond verklaard.
De Raad stelt vast dat het hoger beroep zich toespitst op één onderdeel van de berekening van het WAO-dagloon, namelijk de hoogte van het loon van appellant over de 47 dagen waarop hij heeft gewerkt bij Start uitzendbureau (hierna: Start) in de periode van 22 mei 1992 tot en met 30 juli 1992.
Appellant is van mening dat het bij de berekening van het dagloon in aanmerking te nemen loon het bedrag van bruto f 10.080,05 is dat op de specificatie van Start is vermeld.
Gedaagde heeft op basis van de van Start verkregen loonspecificatie over bovengenoemde periode een berekening gemaakt van de bij de vaststelling van het dagloon in aanmerking te nemen inkomsten. Zoals blijkt uit de ter zitting van de zijde van gedaagde op deze berekening gegeven toelichting betreft het op de specificatie van Start vermelde bedrag van f 10.080,45 het belastbaar loon over de door appellant gewerkte periode. Dit bedrag heeft geen directe relatie met het aantal gewerkte uren en bevat ook componenten welke buiten beschouwing moeten blijven bij de bepaling van het dagloon, zoals een uitbetaling van vakantierechten. In de berekening van gedaagde zijn de inkomsten en toeslagen opgenomen over de (over)uren waarin appellant voor Start heeft gewerkt.
Volgens de berekening van gedaagde heeft appellant over de 47 dagen waarop hij bij Start heeft gewerkt in aanmerking te nemen inkomsten genoten tot een bedrag van f 8.680,53.
De Raad ziet op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting geen grond voor het oordeel dat gedaagde aan de vaststelling van het WAO-dagloon ten onrechte de door hem opgestelde berekening ten grondslag heeft gelegd. De door appellant betrokken stelling dat hij een hoger uurloon heeft verdiend bij Start en dat van het op de specificatie van Start vermelde totaalbedrag aan uitbetaald loon moet worden uitgegaan, is door hem niet met concrete en verifieerbare gegevens onderbouwd. Het overzicht van mutaties op zijn bankrekening dat door appellant is overgelegd is in dit verband ontoereikend. Evenmin heeft appellant kunnen aangeven op welk onderdeel de berekening van gedaagde niet juist zou zijn. Ook overigens heeft de Raad geen aanleiding gevonden om de door gedaagde opgestelde berekening voor onjuist te houden.
Het voorgaande leidt de Raad tot de slotsom dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
De Raad acht ten slotte geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gewezen door mr. R.C. Schoemaker als voorzitter en mr. G. van der Wiel en mr. drs. N.J. van Vulpen-Grootjans als leden, in tegenwoordigheid van mr. L.M. Reijnierse als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 11 november 2004.
(get.) R.C. Schoemaker.
(get.) L.M. Reijnierse.
MvK08114