ECLI:NL:CRVB:2004:AR6045

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 november 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02/659 CSV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de toepassing van de feestdagenregeling en registratie van administratief verzuim

In deze zaak, die voor de Centrale Raad van Beroep werd behandeld, ging het om een hoger beroep van een appellante tegen de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De zaak betreft de toepassing van de feestdagenregeling en de registratie van een administratief verzuim over de jaren 1997 en 1998. De appellante had bezwaar gemaakt tegen een besluit van 20 maart 2000, waarin het Uwv het administratief verzuim had geregistreerd. Dit bezwaar werd door het Uwv ongegrond verklaard, wat leidde tot een rechtszaak bij de rechtbank ’s-Gravenhage. De rechtbank verklaarde het beroep van appellante ongegrond, waarna zij hoger beroep instelde.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de appellante niet kon worden gevolgd in haar stelling dat er sprake was van een pleitbaar standpunt. De Raad stelde vast dat de appellante in 1997 en 1998 de feestdagenregeling onjuist had toegepast, en dat dit voldoende duidelijk was op basis van de jurisprudentie van de Raad en de Hoge Raad. De Raad benadrukte dat het voor appellante duidelijk had moeten zijn dat werknemers recht konden doen gelden op een kerstpakket op basis van de met de werkgever overeengekomen arbeidsvoorwaarden, wat betekent dat er geen sprake was van een geschenk met een onverplicht karakter.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen termen aanwezig waren voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan op 11 november 2004, waarbij de betrokken rechters de beslissing gezamenlijk ondertekenden. De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke communicatie over arbeidsvoorwaarden en de verantwoordelijkheden van werkgevers en werknemers in het kader van sociale verzekeringen.

Uitspraak

02/659 CSV
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellante], gevestigd te [vestigingsplaats], appellante,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan het Lisv.
Bij besluit van 20 maart 2000 is gedaagde overgegaan tot registratie van een administratief verzuim over 1997 en 1998.
Bij besluit op bezwaar van 25 juli 2000 (het bestreden besluit) heeft gedaagde het bezwaar van appellante tegen het besluit van 20 maart 2000 ongegrond verklaard.
De rechtbank ’s-Gravenhage heeft bij uitspraak van 18 december 2001 (nr. 00/10025) het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
Namens appellante heeft mr. M.E. Slot, belastingadviseur bij Loyens & Loeff te Rotterdam, op daartoe nader aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van de Raad, gehouden op 23 september 2004, alwaar beide partijen, na voorafgaande mededeling, niet zijn verschenen.
II. MOTIVERING
De Raad gaat bij zijn oordeelsvorming uit van de volgende feiten.
Tijdens een in 1999 gehouden looncontrole heeft de looninspecteur vastgesteld dat appellante in 1997 en 1998 de zogeheten feestdagenregeling onjuist heeft toegepast. Appellante bestrijdt niet dat de feestdagenregeling niet juist door haar is nageleefd, maar stelt dat sprake was van een zogeheten pleitbaar standpunt op grond waarvan verzuimregistratie achterwege dient te blijven.
De rechtbank heeft dienaangaande het volgende overwogen:
“Registratie van een verzuim blijft volgens artikel 13 van het Besluit toepassing administratieve boeten Coördinatiewet Sociale Verzekering (oud) alleen dan achterwege in de situatie waarin een niet volledige opgave voortvloeit uit verdedigbare interpretaties. Daarvan is naar het oordeel van de rechtbank in het onderhavige geval geen sprake.
Eiseres geeft in haar beroepschrift immers zelf aan dat de desbetreffende wettelijke bepalingen voor haar voldoende kenbaar waren en dat zij op de hoogte was van door verweerder en ook de Belastingdienst destijds aan haar toegezonden informatie met betrekking tot beloningsbestanddelen als hier en nu aan de orde die onderdeel dienen uit te maken van het loon.
Maar ook overigens is voor de rechtbank, mede aan de hand van vanwege verweerder ter zitting overgelegde afschriften uit de Geleidenota 1996 en de Handleiding loonbelasting/premieheffing 1997 en 1998, voldoende duidelijk geworden dat eiseres op de hoogte was of althans moet zijn geweest van het feit dat de kerstpakketten tot het loon behoorden en niet vielen onder de geschenkenregeling. Gezien het voorgaande mist de definitie in het woordenboek juridische betekenis”
Appellante heeft daartegen aangevoerd dat het karakter van haar standpunt moet worden beoordeeld op het moment dat het verzuim is begaan. Uit de jurisprudentie van de Raad leidt appellante af dat meerdere werkgevers de regeling kennelijk zodanig interpreteerden dat geschillen zijn ontstaan over de uitleg van de betreffende bepalingen. Dit moet er naar de mening van appellante toe leiden dat de conclusie is gerechtvaardigd dat een ander standpunt dan door de Raad is gehonoreerd wel degelijk juridisch pleitbaar was. Dat zij in 2000 tot het inzicht is gekomen dat haar standpunt onjuist was, doet hieraan volgens appellante niet af.
De Raad kan appellante hierin niet volgen en overweegt allereerst dat hetgeen de rechtbank heeft overwogen ten volle wordt onderschreven.
Daarnaast is de Raad van oordeel dat, daargelaten wat er zij van hetgeen appellante heeft aangevoerd omtrent het moment waarop haar standpunt moet worden beoordeeld, het voor appellante ook al ten tijde hier van belang uit de jurisprudentie van de Raad en de Hoge Raad voldoende duidelijk kon zijn dat het feit dat een werknemer op grond van de met een werkgever overeengekomen arbeidsvoorwaarden recht kan doen gelden op een kerstpakket, tot gevolg heeft dat geen sprake is van een geschenk met een onverplicht karakter (CRvB 7 februari 1986, RSV 1987/68 en HR 4 september 1991, RSV 1992/153). Dat dit mogelijk uit recentere jurisprudentie van de Raad duidelijker blijkt, kan hieraan niet afdoen. Tevens wijst de Raad erop dat het op de weg van appellante ligt om bij twijfel over de vraag of sprake is van loon navraag te doen bij gedaagde.
Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Voor een proceskostenveroordeling acht de Raad geen termen aanwezig.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. R.C. Schoemaker als voorzitter en mr. G. van der Wiel en mr. drs. N.J. van Vulpen-Grootjans als leden, in tegenwoordigheid van mr. L.M. Reijnierse als griffier en uitgesproken in het openbaar op 11 november 2004.
(get.) R.C. Schoemaker.
(get.) L.M. Reijnierse