ECLI:NL:CRVB:2004:AR6019

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 november 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/4852 WUBO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • C.G. Kasdorp
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om herziening van uitkering burger-oorlogsslachtoffer

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 november 2004 uitspraak gedaan in het geding tussen eiseres, die in 1934 in het voormalige Nederlands-Indië is geboren, en de Raadskamer WUBO van de Pensioen- en Uitkeringsraad. Eiseres had een verzoek ingediend om herziening van een eerder besluit van de verweerster, waarin haar aanvraag voor erkenning als burger-oorlogsslachtoffer en een periodieke uitkering was afgewezen. Dit verzoek om herziening was gebaseerd op de stelling dat er nieuwe feiten of gegevens waren die aanleiding gaven tot herziening van het eerdere besluit. De verweerster had echter vastgesteld dat er geen relevante nieuwe feiten waren aangedragen die de eerdere afwijzing konden onderbouwen.

De Raad heeft in zijn overwegingen benadrukt dat de bevoegdheid tot herziening discretionair van aard is en dat de toetsing door de Raad terughoudend dient te zijn, vooral gezien het feit dat dit het vierde verzoek om herziening betrof. Eiseres had in haar verzoek grotendeels herhaald wat zij eerder had aangevoerd, zonder nieuwe medische gegevens te overleggen die een andere conclusie rechtvaardigden. De geneeskundig adviseur van de verweerster had geconcludeerd dat er geen blijvende invaliditeit was ten gevolge van de oorlogservaringen van eiseres.

De Raad heeft uiteindelijk geoordeeld dat het bestreden besluit in rechte kon standhouden en heeft het beroep ongegrond verklaard. Tevens zijn er geen termen aanwezig geacht voor een vergoeding van proceskosten. De uitspraak benadrukt het belang van nieuwe feiten in herzieningsprocedures en de terughoudendheid van de rechter bij het toetsen van dergelijke besluiten.

Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R
03/4852 WUBO
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[eiseres], wonende te [woonplaats], eiseres,
en
de Raadskamer WUBO van de Pensioen- en Uitkeringsraad, verweerster.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Verweerster heeft onder dagtekening 27 augustus 2003, kenmerk JZ/F70/2003/560, ten aanzien van eiseres een besluit genomen ter uitvoering van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945.
Tegen dit besluit heeft eiseres op de in het beroepschrift aangegeven gronden bij de Raad beroep ingesteld.
Verweerster heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 30 september 2004, waar eiseres in persoon is verschenen, bijgestaan door haar buurvrouw E.J. Ubeda en een kennis, geheten Soedjak. Verweerster heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. C. Vooijs, werkzaam bij de Pensioen- en Uitkeringsraad.
II. MOTIVERING
Eiseres, geboren in 1934 in het voormalige Nederlands-Indië, heeft in januari 1991 bij verweerster een verzoek ingediend om krachtens de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (hierna: de Wet) erkend te worden als burger-oorlogsslachtoffer en in aanmerking te worden gebracht voor een periodieke uitkering.
Eiseres heeft die aanvraag gebaseerd op lichamelijke klachten die naar haar mening het gevolg zijn van het omdraaien van haar arm tijdens een verhoor door Indonesiërs tijdens de zogenoemde Bersiap-periode in het voormalige Nederlands-Indië.
Die aanvraag heeft verweerster afgewezen bij besluit van 13 december 1991, op de grond dat genoemde gebeurtenis weliswaar in voldoende mate is komen vast te staan en dat derhalve wordt aanvaard dat eiseres is getroffen door ongeregeldheden als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder e (thans f), van de Wet, maar dat eiseres ten gevolge van die gebeurtenis geen lichamelijk of psychisch letsel heeft opgelopen dat heeft geleid tot blijvende invaliditeit in de zin van de Wet.
Eiseres heeft tegen dat besluit geen rechtsmiddel aangewend, zodat dat besluit in rechte onaantastbaar is geworden.
Eiseres heeft vervolgens in de jaren 1993, 1996 en 1999 verzocht om herziening van het besluit van 13 december 1991. Die verzoeken heeft verweerster steeds afgewezen, laatstelijk bij besluit van 16 december 1999, zoals gehandhaafd bij besluit van 31 mei 2000, op de grond dat ten aanzien van eiseres geen sprake is van tot blijvende invaliditeit leidend lichamelijk en/of psychisch letsel ten gevolge van het oorlogsgeweld. De schouderklachten van eiseres zijn uit andere oorzaken ontstaan dan door het eenmalig omdraaien van de arm tijdens de Japanse bezetting (dan wel de Bersiap-periode) en de hartklachten zijn op latere leeftijd ontstaan, zijn leeftijdsgebonden en degeneratief van aard.
Het tegen het besluit van 31 mei 2000 ingestelde beroep is bij uitspraak van 11 september 2002, nummer 00/3396 WUBO, ongegrond verklaard.
Kort na deze uitspraak, eerst bij inleidende brief van 24 september 2002 welke naderhand is aangevuld, heeft eiseres wederom een verzoek gedaan om te worden erkend als burger-oorlogsslachtoffer en in aanmerking te worden gebracht voor de toeslag als bedoeld in artikel 19 van de Wet, een periodieke uitkering en enkele bijzondere voorzieningen.
Zij heeft daarbij aangegeven dat zowel haar lichamelijke, maar ook haar geestelijke gezondheidstoestand is verslechterd als gevolg van de door haar overkomen oorlogsgebeurtenissen.
Bij besluit van 11 april 2003, zoals gehandhaafd bij het bestreden besluit van 27 augustus 2003 heeft verweerster dit verzoek afgewezen, op de gronden - kort gezegd - dat eiseres bij haar hernieuwde verzoek buiten haar eigen verklaring geen relevante nieuwe feiten of gegevens heeft vermeld die een haar toegebrachte nekslag door een Japanse soldaat en het getuige zijn van moord op een man tijdens de Bersiap-periode hebben doen bevestigen of aannemelijk maken. Voorts heeft verweerster overwogen dat, gelet op het medisch advies van de geneeskundig adviseur, wel sprake is van psychische klachten die in verband staan met de oorlogservaringen van eiseres, maar dat deze slechts geringe beperkingen opleveren in haar dagelijks functioneren, zodat geen sprake is van blijvende invaliditeit en dat de nek- en schouderklachten, duizelingen en vermoeidheid niet worden veroorzaakt door het oorlogsgeweld, maar een duidelijk andere oorzaak hebben.
De Raad dient antwoord te geven op de vraag of het bestreden besluit, gelet op hetgeen is aangevoerd, in rechte kan standhouden. Hij beantwoordt die vraag bevestigend en overweegt daartoe als volgt.
De hiervoor genoemde aanvraag van september 2002 draagt, naar verweerster terecht heeft vastgesteld, mede het karakter van een verzoek om herziening van de door verweerster ingevolge eerdere aanvragen genomen, hiervoor vermelde besluiten.
Ingevolge artikel 61, derde lid, van de Wet is verweerster bevoegd op daartoe door de belanghebbende gedane aanvraag van een door haar gegeven besluit in het voordeel van de bij dat besluit betrokkene te herzien. Deze bevoegdheid is discretionair van aard. Dat betekent dat de toetsing van de Raad slechts een terughoudende kan zijn. Deze rechterlijke toetsing is in dit geval te meer beperkt, gegeven de eerdergenoemde uitspraak van de Raad en omdat het hier handelt om een vierde verzoek om herziening.
De Raad moet vaststellen dat eiseres bij het onderhavige verzoek, en in bezwaar tegen het besluit op dat verzoek, grotendeels heeft herhaald hetgeen zij reeds ter ondersteuning van haar eerdere aanvragen had aangevoerd. Eiseres heeft haar verzoek ook niet vergezeld doen gaan van medische gegevens die nog niet bij verweerster bekend waren en het eerdere besluit in een zodanig nieuw licht plaatst dat verweerster daarin aanleiding had moeten vinden om dat eerdere besluit te herzien. De Raad verwijst daartoe met name naar het advies d.d. 13 maart 2003 dat de geneeskundig adviseur van verweerster G.M. van der Molen heeft uitgebracht nadat hij eiseres op 12 februari 2003 bij haar thuis uitvoerig had onderzocht. Genoemde geneeskundig adviseur heeft bij het opstellen van zijn advies rekening gehouden met alle hem ter beschikking staande medische gegevens - ook die van de behandelend sector - van eiseres en is uiteindelijk tot de conclusie gekomen dat het eerdere medisch advies op goede gronden tot stand is gekomen en er geen reden is tot herziening. Naar zijn oordeel, dat door verweerster is gevolgd, is er ook nu geen sprake van psychisch en lichamelijk letsel tengevolge van de oorlogservaringen, dat heeft geleid tot blijvende invaliditeit.
Ook hetgeen overigens is aangevoerd leidt de Raad niet tot de slotsom dat verweerster een besluit heeft genomen dat de bovenomschreven toetsing van de Raad niet kan doorstaan.
Gezien het vorenstaande bestaat voor vernietiging van het bestreden besluit geen grond, zodat dit besluit in rechte kan standhouden en het ingestelde beroep ongegrond dient te worden verklaard.
De Raad acht, ten slotte, geen termen aanwezig om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake een vergoeding van proceskosten.
Beslist wordt derhalve als volgt.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. C.G. Kasdorp, in tegenwoordigheid van E. Heemsbergen als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 11 november 2004.
(get.) C.G. Kasdorp.
(get.) E. Heemsbergen.