ECLI:NL:CRVB:2004:AR5976
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- H. van Leeuwen
- T.L. de Vries
- H.J. Simon
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkverklaring van het verzet in sociale zekerheidszaak
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 5 november 2004 uitspraak gedaan over het hoger beroep van opposante, die in verzet was gekomen tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank ‘s-Gravenhage. De rechtbank had op 10 november 2003 uitspraak gedaan in een zaak met nummer AWB 03/1362 WAO. De Raad verklaarde het hoger beroep niet-ontvankelijk omdat het beroepschrift geen gronden bevatte en er geen redenen waren om dit verzuim verschoonbaar te achten. De gemachtigde van opposante heeft op 16 juni 2004 verzet aangetekend tegen deze uitspraak, maar de Raad moest beoordelen of dit verzet ontvankelijk was.
De Raad oordeelde dat de termijn voor het indienen van een verzetschrift zes weken bedraagt, te rekenen vanaf de dag na de bekendmaking van de uitspraak. In dit geval was de uitspraak op 22 april 2004 aan partijen verzonden, waardoor de termijn voor het indienen van verzet op 23 april 2004 was aangevangen en op 3 juni 2004 was geëindigd. Het verzetschrift was echter pas op 17 juni 2004 ontvangen, wat betekende dat de termijn was overschreden. De gemachtigde van opposante had niet gereageerd op een verzoek om uitleg over de termijnoverschrijding.
De Raad concludeerde dat er geen redenen waren om de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten en verklaarde het verzet niet-ontvankelijk. De uitspraak werd gedaan met toepassing van artikel 21 van de Beroepswet in samenhang met artikel 8:55 van de Algemene wet bestuursrecht. De Raad achtte geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb, wat betreft de proceskosten. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door de voorzitter en de leden van de Raad, met de griffier aanwezig.