ECLI:NL:CRVB:2004:AR5976

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 november 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/6457 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkverklaring van het verzet in sociale zekerheidszaak

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 5 november 2004 uitspraak gedaan over het hoger beroep van opposante, die in verzet was gekomen tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank ‘s-Gravenhage. De rechtbank had op 10 november 2003 uitspraak gedaan in een zaak met nummer AWB 03/1362 WAO. De Raad verklaarde het hoger beroep niet-ontvankelijk omdat het beroepschrift geen gronden bevatte en er geen redenen waren om dit verzuim verschoonbaar te achten. De gemachtigde van opposante heeft op 16 juni 2004 verzet aangetekend tegen deze uitspraak, maar de Raad moest beoordelen of dit verzet ontvankelijk was.

De Raad oordeelde dat de termijn voor het indienen van een verzetschrift zes weken bedraagt, te rekenen vanaf de dag na de bekendmaking van de uitspraak. In dit geval was de uitspraak op 22 april 2004 aan partijen verzonden, waardoor de termijn voor het indienen van verzet op 23 april 2004 was aangevangen en op 3 juni 2004 was geëindigd. Het verzetschrift was echter pas op 17 juni 2004 ontvangen, wat betekende dat de termijn was overschreden. De gemachtigde van opposante had niet gereageerd op een verzoek om uitleg over de termijnoverschrijding.

De Raad concludeerde dat er geen redenen waren om de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten en verklaarde het verzet niet-ontvankelijk. De uitspraak werd gedaan met toepassing van artikel 21 van de Beroepswet in samenhang met artikel 8:55 van de Algemene wet bestuursrecht. De Raad achtte geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb, wat betreft de proceskosten. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door de voorzitter en de leden van de Raad, met de griffier aanwezig.

Uitspraak

03/6457 WAO
U I T S P R A A K
met toepassing van artikel 21 van de Beroepswet in samenhang met artikel 8:55 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen:
[opposante], wonende te [woonplaats], opposante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, geopposeerde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Mr. L. Öz, advocaat te ‘s-Gravenhage, heeft als gemachtigde van opposante hoger beroep ingesteld tegen een door de rechtbank ‘s-Gravenhage op 10 november 2003, nr. AWB 03/1362 WAO, tussen partijen gegeven uitspraak.
Bij uitspraak van 16 april 2004, welke op 22 april 2004 aan partijen is verzonden, heeft de Raad het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard op de grond dat het beroepschrift geen gronden bevat, terwijl niet is gebleken van redenen om dit verzuim verschoonbaar te achten.
De gemachtigde van opposante is bij brief gedateerd 16 juni 2004 en door de Raad ontvangen op 17 juni 2004, van die uitspraak in verzet gekomen.
Het geding is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van de Raad op 24 september 2004, waar beide partijen -geopposeerde met voorafgaand bericht- zich niet hebben laten vertegenwoordigen.
II. MOTIVERING
De Raad dient in de eerste plaats te beoordelen of opposante ontvankelijk is in haar verzet.
Ingevolge het bepaalde in artikel 8:55, eerste lid, van de Awb in samenhang met de artikelen 6:7, 6:8, 6:9 en 6:11 van die wet geldt het volgende.
De termijn voor het indienen van een verzetschrift bedraagt zes weken. Deze termijn gaat in op de dag na die waarop de aangevallen uitspraak door middel van de toezending van een afschrift aan partijen is bekend gemaakt.
Een verzetschrift is tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Bij verzending per post is een verzetschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen.
De uitspraak van de Raad is op 22 april 2004 aan partijen verzonden, waardoor de termijn voor het instellen van verzet op
23 april 2004 is aangevangen en derhalve op 3 juni 2004 is geëindigd. Het verzetschrift is per brief op 17 juni 2004 ter griffie van de Raad ontvangen, waardoor voormelde termijn is overschreden.
Bij schrijven van 8 juli 2004 is aan de gemachtigde van opposante gevraagd naar de reden van de termijnoverschrijding. Zij heeft hierop niet gereageerd.
De Raad merkt op dat de gemachtigde van opposante in de uitspraak van de Raad van 16 april 2004 duidelijk is gewezen op de verzetstermijn van zes weken, die derhalve afliep op 3 juni 2004. De Raad is niet gebleken van redenen om de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten.
Gezien het vorenstaande dient het verzet met toepassing van artikel 21 van de Beroepswet, in samenhang met het vijfde lid van artikel 8:55 van de Awb niet-ontvankelijk te worden verklaard.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Verklaart het verzet niet-ontvankelijk.
Aldus gegeven door mr. H. van Leeuwen als voorzitter en mr. T.L. de Vries en mr. H.J. Simon als leden, in tegenwoordigheid van mr. M.F. van Moorst als griffier en uitgesproken in het openbaar op 5 november 2004.
(get.) H. van Leeuwen.
(get.) M.F. van Moorst.