ECLI:NL:CRVB:2004:AR5886
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- D.J. van der Vos
- G.J.H. Doornewaard
- N.J. Haverkamp
- Rechtspraak.nl
Intrekking van WAO-uitkering en weigering terug te komen van eerder besluit zonder nieuw gebleken feiten
In deze zaak gaat het om de intrekking van de WAO-uitkering van appellante, die in hoger beroep is gegaan tegen de beslissing van de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De zaak is ontstaan na de inwerkingtreding van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen op 1 januari 2002, waarbij het Uwv in de plaats kwam van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). De rechtbank 's-Hertogenbosch had eerder het beroep van appellante ongegrond verklaard. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 24 september 2004, waarbij appellante werd bijgestaan door haar advocaat, mr. drs. H.H.M. Jansen.
De Raad heeft vastgesteld dat gedaagde in eerdere besluiten, waaronder die van 28 maart en 30 november 1995, had geweigerd terug te komen van het besluit van 1 november 1991, omdat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden waren. De rechtbank had in een eerdere uitspraak geoordeeld dat er onvoldoende onderzoek was gedaan naar het arbeids- en uitkeringsverleden van appellante. In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat zij per 1 november 1991 volledig arbeidsongeschikt was, maar de Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden waren.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat appellante niet had aangetoond dat er op 1 november 1991 sprake was van nieuwe feiten die een herbeoordeling van haar arbeidsongeschiktheid rechtvaardigden. De Raad concludeerde dat gedaagde bevoegd was om het verzoek van appellante af te wijzen en dat er geen sprake was van overschrijding van de redelijke termijn in de besluitvorming. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 5 november 2004.