ECLI:NL:CRVB:2004:AR5842

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 november 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/5346 AW-VV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • H.A.A.G. Vermeulen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening inzake FPU-voorziening gemeente Amsterdam

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep op 5 november 2004 uitspraak gedaan in het verzoek om een voorlopige voorziening van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam. Het verzoek was gericht op het schorsen van een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin de gemeente was opgedragen een FPU-voorziening te treffen voor gedaagde, die sinds 1974 in dienst was van de gemeente. Gedaagde had zijn functie verloren door de privatisering van de diensttak waar hij werkte, en had een verzoek ingediend voor een FPU-voorziening, dat door de gemeente was afgewezen. De rechtbank had deze afwijzing vernietigd en de gemeente opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen.

De voorzieningenrechter overwoog dat er onvoldoende gronden waren voor toewijzing van het verzoek om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen sprake was van onverwijlde spoed die het treffen van een voorlopige voorziening vereiste. Gedaagde had aangegeven dat hij niet aandrong op uitvoering van de eerdere uitspraak, wat de noodzaak voor een voorlopige voorziening verder verminderde. De voorzieningenrechter wees het verzoek af en veroordeelde de gemeente Amsterdam tot betaling van de proceskosten van gedaagde, begroot op € 322,-.

De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige afweging van belangen in bestuursrechtelijke procedures, vooral in gevallen waar de uitvoering van een uitspraak onomkeerbare gevolgen kan hebben voor de betrokken partijen. De voorzieningenrechter gaf aan dat de complexiteit van de zaak nader onderzoek vereiste, wat buiten het kader van het verzoek om voorlopige voorziening viel.

Uitspraak

04/5346 AW-VV
U I T S P R A A K
Van
DE VOORZIENINGENRECHTER VAN DE CENTRALE RAAD VAN BEROEP
inzake het verzoek om toepassing van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht in samenhang met artikel 21 van de Beroepswet in het geding tussen:
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, verzoeker,
en
[gedaagde], wonende te [woonplaats], gedaagde.
I. INLEIDING
Namens verzoeker is bij schrijven van 31 augustus 2004 hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 2 augustus 2004, nr. AWB 02/1288 AW, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Bij schrijven van 4 oktober 2004 heeft verzoeker de voorzieningenrechter van de Raad verzocht om met toepassing van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) de aangevallen uitspraak te schorsen totdat door de Raad op het hoger beroep is beslist.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 29 oktober 2004, waar verzoeker zich heeft laten vertegenwoordigen door
mr. J.M. Dekker en A.J. Rietveld, beiden werkzaam bij de gemeente Amsterdam, en waar gedaagde in persoon is verschenen, bijgestaan door mr. B.R. Kuijlman, werkzaam bij CNV Publieke Zaak.
II. MOTIVERING
1. De voorzieningenrechter gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1. Gedaagde is sedert 1974 in dienst geweest van de gemeente Amsterdam. In 1997 vervulde hij de functie van coördinator computerdiensten bij de diensttak Gemeentelijk Centrum voor Elektronische Informatieverwerking (CGEI).
1.2. Bij de privatisering van deze diensttak, die haar beslag kreeg per 1 juli 1997, is de functie van gedaagde opgeheven. In verband met zijn langdurige arbeidsongeschiktheid is het aan hem per 1 juli 1997 verleende ontslag opgeschort.
1.3. Na zijn hersteldverklaring is gedaagde met Roccade Megaplex bv per 1 juli 1999 een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht aangegaan. In het kader van het totstandkomen van deze arbeidsovereenkomst heeft gedaagde, met een beroep op de Sociale Paragraaf Verzelfstandiging GCEI, in een schrijven van 25 juni 1999 aan verzoeker gevraagd voor hem (binnen de grenzen van de door het ABP over te dragen reserves) een FPU-voorziening te treffen tot het ABP-niveau, aangezien Roccade Megaplex bv geen FPU-voorziening kende.
1.4. Verzoeker heeft bij besluit van 15 augustus 2000, gehandhaafd bij besluit van 10 december 2002, geweigerd aan dat verzoek te voldoen.
1.5. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het door gedaagde tegen het besluit van 10 december 2002 ingestelde beroep gegrond verklaard, dit besluit vernietigd en verzoeker opgedragen binnen zes weken na verzending van de uitspraak daarvoor in de plaats een nieuw besluit te nemen met inachtneming van wat in die uitspraak is overwogen.
2.1. Verzoeker heeft verzocht om schorsing van de aangevallen uitspraak. Ter toelichting is gesteld dat er bij naleving van die uitspraak een onomkeerbare situatie zal ontstaan. Naleving betekent dat de gemeente Amsterdam aan gedaagde, per de (door hem te bepalen) datum waarop hij vervroegd met ontslag gaat bij Roccade Megaplex bv tot aan het tijdstip waarop hij in juni 2009 de 65-jarige leeftijd zal bereiken, uit eigen middelen een maandelijkse uitkering zal moeten verstrekken tot het FPU-niveau zoals dat voor ambtenaren in dienst van de gemeente Amsterdam geldt. Voorts stelt verzoeker dat het waarschijnlijk is dat de aangevallen uitspraak in hoger beroep zal worden vernietigd. De gemeente Amsterdam loopt het risico van onverhaalbaarheid van de dan reeds (onverschuldigd) betaalde uitkeringen.
Verzoeker ziet voorts het risico voor gedaagde dat deze, na een vernietiging van de aangevallen uitspraak in de hoofdzaak, terecht komt in de situatie dat hij dan zonder baan zit en zonder (FPU-) uitkering.
2.2. Gedaagde onderkent de gestelde risico’s en stelt belang te hebben bij een spoedige beslissing in de hoofdzaak.
3. De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
3.1. De uitvoering van de aangevallen uitspraak bergt een risico in zich zowel voor verzoeker als de veroordeelde partij, als
- zeker ook - voor gedaagde als de in het gelijk gestelde partij. Toewijzing van het onderhavige verzoek zou een mogelijkheid bieden om die risico’s uit te sluiten.
3.2. De vraag is echter of er voldoende gronden zijn voor toewijzing. Daartoe zou een bevestigend antwoord gegeven moeten worden op de vraag of het, naar het oordeel van de voorzieningenrechter, in redelijke mate waarschijnlijk is dat de aangevallen uitspraak in de hoofdzaak in rechte geen stand zal houden. Daarvoor is echter, gelet op het complexe karakter van de zaak, nader onderzoek nodig, dat het beperkte kader van dit geding te buiten gaat.
3.3. Ter zitting geconfronteerd met dat gegeven alsmede met de door de voorzieningenrechter geuite verwachting dat de Raad de hoofdzaak uiterlijk in april 2005 ter zitting zal behandelen, heeft gedaagde medegedeeld dat hij, onder die omstandigheden, niet bij verzoeker zal aandringen om thans reeds uitvoering te geven aan de opdracht van de rechtbank de FPU-voorziening voor hem te treffen.
3.4. Dit voorgaande brengt de voorzieningerechter tot de conclusie dat er geen sprake (meer) is van onverwijlde spoed die, gelet op de betrokken belangen, het treffen van voorlopige voorziening vereist. Het verzoek van verzoeker moet daarom worden afgewezen.
4. De voorzieningenrechter ziet tot slot aanleiding verzoeker te veroordelen tot betaling van gedaagdes proceskosten in het onderhavige geding, begroot op € 322,- aan kosten van rechtsbijstand.
III. BESLISSING
De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af;
Veroordeelt verzoeker in de proceskosten van gedaagde tot een bedrag van € 322,-, te betalen door de gemeente Amsterdam.
Aldus gegeven door mr. H.A.A.G. Vermeulen, in tegenwoordigheid van mr. C. Dierdorp als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 5 november 2004.
(get.) H.A.A.G. Vermeulen.
(get.) C. Dierdorp.