ECLI:NL:CRVB:2004:AR5318

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 oktober 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/634 AKW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Recht op kinderbijslag ingevolge de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) voor een in Marokko wonende appellante

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 oktober 2004 uitspraak gedaan in hoger beroep over de rechtmatigheid van de weigering van kinderbijslag aan een in Marokko wonende appellante. De appellante had eerder een nabestaandenuitkering ontvangen op basis van de Algemene nabestaandenwet (ANW) na het overlijden van haar echtgenoot in augustus 2001. In oktober 2001 verzocht zij om kinderbijslag op basis van de Algemene Kinderbijslagwet (AKW). De rechtbank Amsterdam had eerder haar beroep ongegrond verklaard, omdat appellante niet verzekerd was ingevolge de AKW, aangezien zij niet in Nederland woonde en niet aan de loonbelasting was onderworpen.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde het oordeel van de rechtbank. De Raad oordeelde dat appellante niet verzekerd was op grond van de AKW, omdat zij voor 1 januari 2000 niet verzekerd was op basis van artikel 26 van het Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden volksverzekeringen (KB 746). De Raad merkte op dat de echtgenoot van appellante tot zijn overlijden wel verzekerd was, maar dat dit niet betekende dat appellante recht had op kinderbijslag. De Raad concludeerde dat het hoger beroep van appellante niet kon slagen en bevestigde de uitspraak van de rechtbank.

De Raad achtte geen termen aanwezig voor een vergoeding van proceskosten op basis van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. De uitspraak benadrukt de voorwaarden waaronder recht op kinderbijslag kan worden verkregen en de impact van woonplaats en verzekering op dit recht.

Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R
03/634 AKW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellante], wonende te [woonplaats] (Marokko), appellante,
en
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 januari 2003 zijn de artikelen 3, 4 en 5 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, voorzover het betreft de Sociale verzekeringsbank in werking getreden. Thans oefent gedaagde de taken en bevoegdheden uit die tot genoemde datum werden uitgeoefend door de Sociale Verzekeringsbank. In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan de Sociale Verzekeringsbank.
Appellante heeft op daartoe bij beroepschrift aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 14 januari 2003, nr. AWB 02/502 AKW, waarnaar hierbij wordt verwezen. Vervolgens heeft appellante nog enige brieven aan de Raad gezonden.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 8 oktober 2004, waar appellante niet is verschenen en waar gedaagde zich heeft doen vertegenwoordigen door mr. P.C.J. van de Nes, werkzaam bij de Sociale verzekeringsbank.
II. MOTIVERING
Appellante woont in Marokko en is gehuwd geweest met [echtgenoot], die in augustus 2001 is overleden. Gedaagde heeft met ingang van 1 augustus 2001 aan appellante een nabestaandenuitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet (ANW) toegekend. In oktober 2001 heeft appellante aan gedaagde verzocht de kinderbijslag ingevolge de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) in het vervolg aan haar te betalen.
Bij besluit van 2 november 2001 heeft gedaagde aan de erven van [echtgenoot] medegedeeld dat vanaf het vierde kwartaal van 2001 geen recht meer bestaat op kinderbijslag, omdat [echtgenoot] op de peildatum van dat kwartaal niet meer verzekerd was. De door appellante tegen dit besluit aangevoerde bezwaren heeft gedaagde bij beslissing op bezwaar van
3 januari 2002 (hierna: het bestreden besluit) ongegrond verklaard. Daarbij is overwogen dat appellante geen recht heeft op kinderbijslag vanaf het vierde kwartaal van 2001, omdat zij niet verzekerd was ingevolge de AKW.
De rechtbank heeft het beroep van appellante ongegrond verklaard, overwegende dat appellante niet verzekerd is ingevolge de AKW, nu zij niet in Nederland woont en niet terzake van in Nederland verrichte arbeid aan de loonbelasting is onderworpen. Voorts is overwogen dat appellante, na de toekenning van de ANW-uitkering per 1 augustus 2001, ook niet op grond van het Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden volksverzekeringen van 24 december 1998, Stb. 746 (hierna: KB 746) verzekerd is geworden ingevolge de AKW. Daarbij is aangegeven dat vanaf 1 januari 2000 personen die een ANW-uitkering ontvangen niet langer, onder omstandigheden, als verzekerd ingevolge volksverzekeringen aangemerkt kunnen worden. Alleen voor personen die tot aan 1 januari 2000 verzekerd waren op grond van artikel 26 van KB 746 is in artikel 27 van KB 746 een overgangsregeling getroffen inhoudende dat gedurende een bepaalde termijn artikel 26 van KB 746 nog op hen van toepassing blijft. De rechtbank heeft geconcludeerd dat nu appellante voor 1 januari 2000 niet verzekerd was op grond van artikel 26 van KB 746, artikel 27 van dat KB niet op haar van toepassing is.
De Raad stelt vast dat onduidelijk is gebleven of gedaagde, in het aan de erven van
[echtgenoot] gerichte primaire besluit van 2 november 2001, aan de weigering van kinderbijslag vanaf het vierde kwartaal van 2001 mede ten grondslag heeft gelegd dat appellante niet verzekerd was ingevolge de AKW. Nu deze onduidelijkheid bij de nadere motivering in het bestreden besluit is weggenomen ziet de Raad - evenals kennelijk de rechtbank - geen belemmering dat besluit aldus gewijzigd te lezen.
Voorts kan de Raad zich geheel verenigen met het hiervoor weergegeven oordeel van de rechtbank en maakt dat oordeel tot het zijne. Hetgeen door appellante in hoger beroep is aangevoerd heeft de Raad niet tot een ander oordeel kunnen brengen. Daarbij merkt de Raad nog op dat de echtgenoot van appellante tot zijn overlijden in augustus 2001 kennelijk wel verzekerd is gebleven ingevolge de AKW op grond van artikel 27 van KB 746, zodat hij wel aanspraak had op kinderbijslag.
Uit het vorenstaande vloeit voort dat het hoger beroep niet kan slagen, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
De Raad acht geen termen aanwezig toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake een vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. T.L. de Vries in tegenwoordigheid van mr. M.B.M. Vermeulen als griffier en uitgesproken in het openbaar op 29 oktober 2004.
(get.) T.L. de Vries.
(get.) M.B.M. Vermeulen.
RG