ECLI:NL:CRVB:2004:AR5311
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- B.J. van der Net
- N.J. van Vulpen-Grootjans
- M.C.M. van Laar
- Rechtspraak.nl
Privaatrechtelijke dienstbetrekking en gezagsverhouding in het bestuursrecht
In deze zaak, behandeld door de Centrale Raad van Beroep op 21 oktober 2004, staat de vraag centraal of [betrokkene] in een privaatrechtelijke dienstbetrekking werkzaam was bij appellante, een carrosserie- en spuitbedrijf. De zaak is ontstaan na een looncontrole door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), dat stelde dat [betrokkene] onder een verzekeringsplichtige arbeidsverhouding viel. Appellante, vertegenwoordigd door haar directeur en een juridisch adviseur, ging in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Arnhem.
De Raad overweegt dat voor het aannemen van een privaatrechtelijke dienstbetrekking drie voorwaarden moeten zijn vervuld: de verplichting tot persoonlijke dienstverrichting, de verplichting tot loonbetaling en het bestaan van een gezagsverhouding. De eerste twee voorwaarden waren niet betwist, waardoor de focus lag op de gezagsverhouding. De Raad concludeert dat [betrokkene] een voormalig werknemer was van appellante en dat zijn werkzaamheden cruciaal waren voor de bedrijfsvoering. Hij werkte in de bedrijfsruimte van appellante en onder toezicht, wat wijst op een gezagsverhouding.
De Raad bevestigt dat gedaagde op juiste gronden heeft vastgesteld dat er sprake was van een privaatrechtelijke dienstbetrekking. Het beroep van appellante op het gelijkheidsbeginsel werd afgewezen, omdat dit pas relevant is bij de vaststelling van de premie. De Raad bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat er geen aanleiding is voor een kostenveroordeling. De uitspraak benadrukt het belang van de gezagsverhouding in de beoordeling van arbeidsrelaties binnen het bestuursrecht.