ECLI:NL:CRVB:2004:AR4945
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- B.J. van der Net
- L.M. Reijnierse
- Rechtspraak.nl
Privaatrechtelijke dienstbetrekking en verzekeringsplicht in sociale werknemersverzekeringswetten
In deze zaak, behandeld door de Centrale Raad van Beroep op 28 oktober 2004, staat de vraag centraal of er sprake is van een privaatrechtelijke dienstbetrekking tussen appellante en [betrokkene]. Appellante, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. H.M.M. van den Elzen, heeft hoger beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch. De rechtbank had geoordeeld dat er sprake was van een dienstbetrekking, wat leidde tot een verzekeringsplicht voor de sociale werknemersverzekeringswetten. Gedaagde, de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), had een correctienota opgelegd aan appellante voor vergoedingen die zij aan [betrokkene] had betaald in 1996.
Tijdens de zitting op 16 september 2004 werd door appellante aangevoerd dat [betrokkene] als zelfstandig ondernemer werkte en geen privaatrechtelijke dienstbetrekking had. De Raad oordeelde dat er geen grond was om het bestaan van een dienstbetrekking in twijfel te trekken, aangezien er aan de voorwaarden voor een dienstbetrekking was voldaan: er was loonbetaling, een persoonlijke dienstverrichting en een gezagsverhouding. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak voor zover het de boete over 1996 betrof, maar bevestigde de overige delen van de uitspraak. Tevens werd gedaagde veroordeeld in de proceskosten van appellante, die in totaal € 1.288,-- bedroegen, en moest het gestorte griffierecht van € 531,20 worden vergoed.
De uitspraak benadrukt het belang van de intentie van partijen en de feitelijke uitvoering van de werkzaamheden bij de beoordeling van de vraag of er sprake is van een dienstbetrekking. De Raad concludeert dat de gedaagde op juiste gronden de verzekeringsplicht heeft aangenomen en dat de premies correct zijn opgelegd.