ECLI:NL:CRVB:2004:AR4913
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- B.J. van der Net
- M.C.M. van Laar
- C.M. van Wechem
- Rechtspraak.nl
Beëindiging verzekeringsplicht en premierestitutie in sociale verzekeringen
In deze zaak gaat het om de beëindiging van de verzekeringsplicht van K.J.H. [aandeelhouder 1] door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) per 1 januari 2002. Appellante, een vennootschap, heeft hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Leeuwarden, waarin werd geoordeeld dat het Uwv op goede gronden de verzekeringsplicht niet met terugwerkende kracht heeft beëindigd. De rechtbank oordeelde dat er geen nalatigheid of onzorgvuldigheid van het Uwv was en dat de appellante zelf geen melding had gemaakt van een aandelenoverdracht in 1988. De Raad voor de Rechtspraak heeft de zaak behandeld op 23 september 2004, waarbij appellante werd vertegenwoordigd door mr. F. de Roock en gedaagde door mr. D.M. Rensema.
De Raad heeft vastgesteld dat appellante in de jaren dat zij premie heeft afgedragen, meende dat [aandeelhouder 1] verzekerd was voor de sociale werknemersverzekeringswetten. De Raad oordeelt dat het Uwv [aandeelhouder 1] terecht als verplicht verzekerd heeft aangemerkt vóór de aandelenoverdracht in 1988. De Raad concludeert dat de gevolgen van het niet doorgeven van de aandelenoverdracht voor rekening van appellante komen. De Raad bevestigt het beleid van het Uwv om de verzekeringsplicht in beginsel pas met ingang van een toekomende datum te beëindigen, en ziet geen bijzondere omstandigheden die tot een afwijking van dit beleid zouden moeten leiden.
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat er geen plaats is voor premierestitutie. Het hoger beroep van appellante wordt afgewezen, en de uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.