ECLI:NL:CRVB:2004:AR4912
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- B.J. van der Net
- M.C.M. van Laar
- C.M. van Wechem
- Rechtspraak.nl
Privaatrechtelijke dienstbetrekking en verzekeringsplicht in het bestuursrecht
In deze zaak, behandeld door de Centrale Raad van Beroep op 21 oktober 2004, gaat het om de vraag of betrokkene ten tijde van het geding in een privaatrechtelijke dienstbetrekking tot appellante heeft gestaan. De zaak is ontstaan na een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) op 24 april 2001, waarbij betrokkene als verzekeringsplichtig voor de werknemersverzekeringen werd aangemerkt. Appellanten, vertegenwoordigd door mr. W.T. Cornelissen, hebben hoger beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Dordrecht van 22 november 2002.
De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat voor het aannemen van een privaatrechtelijke dienstbetrekking aan drie voorwaarden moet zijn voldaan: een gezagsverhouding, de verplichting de werkzaamheden persoonlijk te verrichten en de verplichting tot loonbetaling. De Raad concludeert dat aan deze voorwaarden is voldaan, waarbij de feiten en omstandigheden van het geval in samenhang zijn beoordeeld. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank en merkt op dat appellante de eindverantwoordelijkheid behield voor de uitvoering van de werkzaamheden van betrokkene. Dit impliceert dat appellante gezag over betrokkene kon uitoefenen, wat essentieel is voor de vaststelling van de dienstbetrekking.
De Raad wijst de argumenten van appellanten af, waaronder de stelling dat betrokkene als zelfstandige werkzaam was. De Raad concludeert dat betrokkene in de arbeidsrelatie met appellante werkzaam was in een privaatrechtelijke dienstbetrekking en dus verplicht verzekerd was. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, wat betekent dat de eerdere beslissing van het Uwv in stand blijft. De uitspraak is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier R.E. Lysen.