ECLI:NL:CRVB:2004:AR4763
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- K.J.S. Spaas
- J.W. Schuttel
- S.K. Welbedacht
- Rechtspraak.nl
Intrekking van WAO-uitkering en het gelijkheidsbeginsel
In deze zaak, behandeld door de Centrale Raad van Beroep op 19 oktober 2004, staat de intrekking van een WAO-uitkering centraal. Appellante, vertegenwoordigd door mr. D.A. Harff, heeft hoger beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De rechtbank had op 13 september 2002 geoordeeld dat de intrekking van de uitkering per 21 januari 2001 terecht was, gebaseerd op de medische beperkingen van appellante, die onder andere rug- en beenklachten omvatten. De Raad heeft de zaak op 7 september 2004 behandeld, maar appellante was niet aanwezig.
De Raad heeft de argumenten van appellante, die een deskundige wilde inschakelen, niet overtuigend geacht. De informatie die door appellante was ingebracht, werd niet als nieuw of relevant beschouwd. De Raad concludeerde dat de beperkingen zoals vastgesteld door gedaagde, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), correct waren. De Raad heeft ook opgemerkt dat de medische situatie van appellante niet wezenlijk was veranderd sinds de eerdere beoordeling.
De Raad heeft verder vastgesteld dat appellante in staat was om de werkzaamheden te verrichten die bij de functies hoorden die in de schatting waren meegenomen. De Raad heeft het beroep van appellante op het gelijkheidsbeginsel verworpen, omdat er significante verschillen waren in de feiten en omstandigheden van de door appellante aangehaalde vergelijkingsgevallen. Uiteindelijk heeft de Raad de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd, waarbij het beroep van appellante ongegrond werd verklaard. De Raad heeft geen termen gezien om gedaagde te veroordelen in de proceskosten.