ECLI:NL:CRVB:2004:AR4681

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 september 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02/2659 WAO (Rectificatie)
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J. Janssen
  • G.J.H. Doornewaard
  • J.B.J.M. ten Berge
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellant in het kader van de WAO en de rol van deskundigen

In deze zaak gaat het om de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellant, die lijdt aan de ziekte van Behçet, in het kader van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Appellant had eerder een uitkering ontvangen, maar deze werd in een besluit van 13 maart 2000 door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) als ongegrond verklaard. Appellant heeft hiertegen hoger beroep ingesteld, waarbij hij werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. P.A.M. Staal. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en deskundigen ingeschakeld om de belastbaarheid van appellant te beoordelen.

De deskundige, dr. F. Speerstra, concludeerde dat appellant maximaal 6 uur per dag belastbaar was, wat leidde tot de vraag of er bij de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid een urenbeperking in aanmerking moest worden genomen. De Raad overwoog dat het wisselende beloop van de ziekte het moeilijk maakte om een definitieve uitspraak te doen over de belastbaarheid van appellant. Desondanks werd vastgesteld dat appellant, ondanks zijn ziekte, succesvol was gereïntegreerd in ander werk.

De Raad oordeelde dat de eerdere besluiten niet in stand konden blijven en dat het Uwv een nieuwe beslissing op bezwaar moest nemen. Tevens werd het Uwv veroordeeld tot vergoeding van de wettelijke rente over de na te betalen uitkering en de proceskosten van appellant, die in totaal € 1.333,54 bedroegen. De uitspraak werd gedaan op 10 september 2004 door de Centrale Raad van Beroep, met mr. J. Janssen als voorzitter en mr. G.J.H. Doornewaard en prof. mr. J.B.J.M. ten Berge als leden.

Uitspraak

02/2659 WAO (Rectificatie)
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoerings-organisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan het Lisv.
Bij besluit van 7 oktober 1999 heeft gedaagde aan appellant met ingang van 24 oktober 1999 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%.
Bij besluit van 13 maart 2000 (hierna: het bestreden besluit) heeft gedaagde het bezwaar van appellant tegen het besluit van 7 oktober 1999 ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 19 april 2002, kenmerk 00/478 WAO, heeft de rechtbank Leeuwarden het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
Tegen die uitspraak heeft appellant hoger beroep ingesteld op door zijn gemachtigde mr. P.A.M. Staal, destijds advocaat te Woerden, thans te Utrecht, bij aanvullend beroepschrift aangevoerde gronden.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Bij schrijven van 24 februari 2003 heeft de gemachtigde van appellant een uit twee delen bestaand expertiserapport van
17 januari 2003, uitgebracht door de reumatoloog prof. dr. J.J. Rasker, alsmede de bijbehorende vraagstelling, gedateerd
9 oktober 2002, in het geding gebracht.
Gedaagde heeft hierop gereageerd met het inzenden van een commentaar van de bezwaarverzekeringsarts P.H. Storms van 10 maart 2003.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad, gehouden op 19 september 2003, waar voor appellant is verschenen
mr. Staal, voornoemd. Gedaagde is - met voorafgaand bericht - niet verschenen.
De Raad heeft het onderzoek heropend en dr. F. Speerstra, reumatoloog te Assen, als deskundige benoemd voor het instellen van een onderzoek.
De deskundige heeft op 4 februari 2004 rapport uitgebracht.
Gedaagde heeft bij schrijven van 20 februari 2004 gereageerd naar aanleiding van het rapport van de deskundige. Gedaagde heeft daarbij een commentaar van de bezwaarverzekeringsarts Storms van 19 februari 2004 meegezonden.
Bij schrijven van 31 maart 2004 heeft de deskundige Speerstra desgevraagd de in zijn rapport van 4 februari 2004 vermelde conclusie nader gepreciseerd.
Gedaagde heeft hierop gereageerd met het inzenden van een commentaar van de bezwaarverzekeringsarts Storms van
20 april 2004.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad, gehouden op 16 juli 2004. Appellant is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. Staal, voornoemd. Gedaagde heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. F.H.M.A. Swarts, werkzaam bij het Uwv.
II. MOTIVERING
Appellant lijdt aan de ziekte van Behçet, een auto-immuunziekte met een wisselend beeld, die ertoe leidt dat zijn belastbaarheid voor arbeid fluctueert; in periodes van opvlamming van de ontstekingen is hij meer beperkt dan in periodes waarin zijn aandoening relatief rustig is.
Het geding spitst zich toe op de vraag of er bij de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant per einde wachttijd, 24 oktober 1999, al dan niet een urenbeperking in aanmerking moet worden genomen.
De artsen die zich hierover hebben uitgelaten verschillen onderling van mening. De verzekeringsarts en de bezwaar- verzekeringsarts menen dat appellant voltijds belastbaar is voor lichte werkzaamheden. De behandelend reumatoloog
dr. G.A.W. Bruyn bepleit uit preventief oogpunt een beperking tot 4 uur per dag. De arts D.J. Schakel, medisch adviseur van de gemachtigde van appellant, meent eveneens dat een beperking tot 4 uur per dag is aangewezen. De door de rechtbank ingeschakelde deskundige dr. P.M. Houtman, reumatoloog, laat zich, wat de datum in geding betreft, niet duidelijk uit over de noodzaak van een urenbeperking. De reumatoloog prof. dr. J.J. Rasker geeft in zijn expertiserapport te kennen dat hij een beperking tot 6 uur per dag, zoals door appellant na omscholing in dienst van een andere werkgever is gerealiseerd, een prima oplossing acht.
Gelet op de uiteenlopende meningen van de diverse artsen heeft de Raad zijnerzijds de reumatoloog dr. F. Speerstra als deskundige benoemd. Deze deskundige is op de in zijn rapport aangegeven gronden tot de slotsom gekomen dat appellant maximaal 6 uur per dag belastbaar is en dat zulks ook het geval was op de datum in geding.
De Raad overweegt dat het, gegeven het wisselende beloop van de aandoening, bijzonder lastig is om stellige uitspraken te doen over appellants belastbaarheid rond de datum in geding. Ter zitting is gebleken dat appellant - anders dan de verzekeringsarts uit de informatie van de behandelend specialist lijkt te hebben afgeleid - per de datum in geding nog steeds Prednison gebruikte, weliswaar in een lagere dosering dan aanvankelijk, maar van afbouw tot nihil was toen en is ook nu nog geen sprake. De Raad acht in het onderhavige geval voorts niet zonder betekenis dat appellant inmiddels succesvol is gereïntegreerd in ander werk, waarbij hij vijf dagen per week werkt van 8.00 tot 14.00 uur, onderbroken door een half uur pauze, hetgeen hij, naar hij heeft verklaard en op grond van de gedingstukken ook wel aannemelijk is, redelijk kan volhouden.
Gelet op een en ander acht de Raad het aangewezen om in casu in het voetspoor van zijn deskundige aan te nemen dat appellant per de datum in geding maximaal belastbaar was met arbeid gedurende 6 uur per dag, hetgeen, rekening houdend met een middagpauze van een half uur, neerkomt op een urenbeperking tot 5 x 5½ uur per week.
Uit het vorenstaande volgt dat de aangevallen uitspraak en het bestreden besluit niet in stand kunnen blijven en dat gedaagde een nieuwe beslissing op bezwaar moet nemen met inachtneming van deze uitspraak.
Naar aanleiding van appellants desbetreffende verzoek overweegt de Raad dat het Uwv conform ’s Raads vaste jurisprudentie dient te worden veroordeeld tot vergoeding van de wettelijke rente over de na te betalen uitkering.
Gedaagde dient tevens te worden veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten. Deze worden met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 322,- plus € 966,- ter zake van in beroep, onderscheidenlijk in hoger beroep verleende rechtsbijstand. De door appellant geclaimde verletkosten ten bedrage van € 45,54 komen de Raad niet onredelijk voor. De overige door appellant gemaakte proceskosten zijn niet op het ‘formulier proceskosten’ vermeld, zodat die verder buiten beschouwing moeten worden gelaten. De totale vergoeding bedraagt aldus € 1.333,54.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het inleidend beroep gegrond;
Vernietigt het bestreden besluit;
Bepaalt dat gedaagde een nieuwe beslissing op bezwaar neemt met inachtneming van deze uitspraak;
Veroordeelt het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen tot vergoeding van (rente)schade als bovenbedoeld;
Veroordeelt gedaagde in de proceskosten van appellant tot een bedrag groot € 1.333,54, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen;
Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan appellant het door hem in eerste aanleg en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 109,23 vergoedt.
Aldus gegeven door mr. J. Janssen als voorzitter en mr. G.J.H. Doornewaard en prof. mr. J.B.J.M. ten Berge als leden, in tegenwoordigheid van C.D.A. Bos als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 10 september 2004.
(get.) J. Janssen.
(get.) C.D.A. Bos.