ECLI:NL:CRVB:2004:AR4583

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 oktober 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02/839 CSV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • B.J. van der Net
  • N.J. van Vulpen-Grootjans
  • M.C.M. van Laar
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over naheffing sociale zekerheidspremies voor verstrekte warme maaltijden aan werknemers

In deze zaak gaat het om de vraag of de naheffing van sociale zekerheidspremies over de waarde van warme maaltijden die aan werknemers zijn verstrekt, in strijd is met het vertrouwensbeginsel en het gelijkheidsbeginsel. De Centrale Raad van Beroep heeft op 21 oktober 2004 uitspraak gedaan in hoger beroep, waarbij appellante, een onderneming die warme maaltijden aan haar personeel verstrekt, in beroep ging tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Dit besluit handhaafde een eerdere correctie- en boetenota over de premiejaren 1992 tot en met 1996, waarin werd gesteld dat over de verstrekte maaltijden ten onrechte geen premies waren ingehouden.

De Raad overweegt dat voor een succesvol beroep op het vertrouwensbeginsel vereist is dat er sprake is van een ondubbelzinnig opgewekt, gerechtvaardigd vertrouwen. In deze zaak is onvoldoende aangetoond dat de looninspecteur tijdens een controle in 1992 op de hoogte was van de verstrekking van warme maaltijden, waardoor het beroep op het vertrouwensbeginsel niet kan slagen. Daarnaast wordt het beroep op het gelijkheidsbeginsel verworpen, omdat de Raad verwijst naar eerdere jurisprudentie die stelt dat een bedrijfsvereniging niet gebonden is aan het beleid van een andere bedrijfsvereniging.

De uitspraak van de rechtbank Haarlem, die het beroep van appellante eerder niet-ontvankelijk had verklaard, wordt bevestigd. De Raad oordeelt dat de naheffing van de premies terecht is en dat er geen termen zijn voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke communicatie en het vastleggen van beleid met betrekking tot sociale zekerheidspremies, vooral in situaties waarin werknemers in natura worden beloond.

Uitspraak

02/839 CSV
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellante], gevestigd te [woonplaats], appellante,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan het Lisv.
Bij besluit van 30 juli 1998 (verder: het bestreden besluit) heeft gedaagde na gemaakt bezwaar gedeeltelijk gehandhaafd de aan appellante gerichte correctie- en boetenota’s van 24 juli 1997 en 1 september 1997 over de premiejaren 1992 tot en met 1996. Tevens heeft gedaagde bij dit besluit gehandhaafd de registratie van een administratief verzuim.
Bij uitspraak van 10 november 1999, nummer 98/5358, heeft de rechtbank Haarlem het beroep van appellante niet-ontvankelijk verklaard. De Raad heeft bij uitspraak van 16 november 2000, nummer 99/6337, deze uitspraak vernietigd en het geding teruggewezen naar de rechtbank Haarlem. Bij uitspraak van 2 januari 2002, nummer 01/573, heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
Namens appellante heeft mr. J. Meeboer, werkzaam bij KPMG Meijburg & Co Belastingadviseurs te Amstelveen, op daartoe nader aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen die uitspraak.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad, gehouden op 9 september 2004. Voor appellante is verschenen mr. Meeboer, voornoemd, bijgestaan door mr. R. Nikken, werkzaam bij Koninklijke Ahold N.V. en voor gedaagde is verschenen mr. P.T. van Arnhem, werkzaam bij het Uwv.
II. MOTIVERING
De Raad gaat bij zijn oordeelsvorming uit van het navolgende.
De thans in geding zijnde correctie- en boetenota’s berusten onder meer op de vaststelling van de looninspecteur tijdens een in 1997 gehouden looncontrole dat appellante loon in natura, in de vorm van warme maaltijden, aan haar personeel verstrekte, waarover ten onrechte geen premies voor de werknemersverzekeringswetten zijn ingehouden.
Gedaagde heeft dit standpunt ook na bezwaar gehandhaafd bij het bestreden besluit, welk standpunt door de rechtbank is onderschreven.
Appellante bestrijdt niet het uitgangspunt dat over de waarde van de warme maaltijden sociale zekerheidspremies verschuldigd zijn, maar is van mening dat naheffing in strijd is met het vertrouwensbeginsel en het gelijkheidsbeginsel.
Zij stelt dat bij een eerdere looncontrole in 1992 het personeelshandboek in de controle is betrokken, zodat destijds ook vastgesteld had kunnen en moeten worden dat door haar warme maaltijden aan haar personeel werden verstrekt. Nu daarover destijds geen opmerkingen zijn gemaakt door de looninspecteur, mocht appellante erop vertrouwen dat de verstrekking van warme maaltijden geen aanleiding vormt voor premieheffing.
Voorts is aangevoerd dat appellante deel uitmaakt van het Aholdconcern, welk concern vrijwel in zijn geheel was aangesloten bij de toenmalige Bedrijfsvereniging voor Detailhandel, Ambachten en Huisvrouwen (Detam). De Detam voerde tot en met 1996 het beleid dat er geen premieheffing over maaltijdverstrekking zou plaatsvinden. Appellante was weliswaar niet aangesloten bij de Detam, maar voor de werknemers binnen het Aholdconcern bestaat er geen verschil of zij werkzaam zijn in bijvoorbeeld de supermarkten van het concern, het distributiecentrum of een fabriek. In alle gevallen krijgen zij een warme maaltijd verstrekt indien zij, gezien hun werkzaamheden, niet in staat zijn om de maaltijd thuis te nuttigen. Indien sprake is van een begunstigend beleid mag worden verwacht dat dit van toepassing is op alle soorten werknemers binnen het Aholdconcern, aldus appellante.
De Raad overweegt als volgt.
Wil in zaken als de onderhavige een beroep op het vertrouwensbeginsel kunnen slagen, dan is vereist dat kan worden gesproken van een ondubbelzinnig opgewekt, gerechtvaardigd vertrouwen (CRvB 7 april 1993, RSV 1994/38). Wil uit het feit dat een looninspecteur geen bezwaren maakt tegen het ontbreken van inhoudingen een dergelijk vertrouwen kunnen worden afgeleid, dan is tenminste reeds vereist dat de looninspecteur op de hoogte was van alle relevante feiten (CRvB 8 maart 1995, RSV 1995/184).
Met gedaagde en de rechtbank is de Raad van mening dat onvoldoende is komen vast te staan dat de looninspecteur tijdens de controle in 1992 op de hoogte is gesteld van het feit dat appellante warme maaltijden aan haar personeel verstrekte, waarover geen premieheffing plaatsvond. Van een weloverwogen standpuntbepaling over dit onderwerp is dan ook geen sprake geweest. Om deze reden kan het beroep van appellante op het vertrouwensbeginsel niet slagen.
Ten aanzien van het beroep op het gelijkheidsbeginsel volstaat de Raad met te verwijzen naar de vaste jurisprudentie ter zake (onder meer gepubliceerd in RSV 1997/232), waaruit volgt dat een bedrijfsvereniging bij de uitoefening van haar bevoegdheden op het terrein van de uitvoering van de sociale werknemersverzekeringswetten destijds niet gebonden was aan het beleid van een andere bedrijfsvereniging. Hetgeen appellante daartegen heeft aangevoerd maakt dat niet anders.
Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. Voor een proceskostenveroordeling acht de Raad geen termen aanwezig.
Beslist wordt als volgt.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. B.J. van der Net als voorzitter en mr. drs. N.J. van Vulpen-Grootjans en mr. M.C.M. van Laar als leden, in tegenwoordigheid van mr. A. Kovács als griffier en uitgesproken in het openbaar op 21 oktober 2004.
(get.) B.J. van der Net
(get.) A. Kovács
MvK20104