ECLI:NL:CRVB:2004:AR3844

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 juni 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/4047 WUBO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
  • H.R. Geerling-Brouwer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om erkenning als burger-oorlogsslachtoffer en herziening van besluit inzake uitkeringen

In deze zaak gaat het om een verzoek van eiseres om erkenning als burger-oorlogsslachtoffer op basis van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945. Eiseres, geboren in 1932 in het voormalige Nederlands-Indië, heeft in januari 2001 een aanvraag ingediend voor een periodieke uitkering, waarbij zij aangaf bombardementen te hebben meegemaakt en getuige te zijn geweest van gewelddadigheden tijdens de Bersiapperiode. De aanvraag werd afgewezen op 15 oktober 2001, omdat niet was aangetoond dat eiseres was getroffen door oorlogsgeweld in de zin van de Wet. Na bezwaar bleef deze afwijzing in stand, en een verzoek om herziening werd op 30 januari 2003 afgewezen, omdat de door eiseres aangegeven feiten, waaronder seksuele intimidatie en misbruik, niet onder de werking van de Wet vielen.

De Centrale Raad van Beroep heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard. De Raad overweegt dat de verweerster, de Raadskamer WUBO van de Pensioen- en Uitkeringsraad, discretionaire bevoegdheid heeft om eerder genomen besluiten te herzien. De Raad heeft beoordeeld of verweerster in redelijkheid tot haar besluit heeft kunnen komen en of er sprake was van strijd met rechtsregels of beginselen. De Raad concludeert dat de door eiseres aangedragen feiten en omstandigheden niet voldoende zijn om verweerster te verplichten tot nader medisch onderzoek. Eiseres heeft enkel vermeld dat het misbruik heeft plaatsgevonden tijdens de Bersiap-periode, wat volgens de Raad onvoldoende is voor verdere verificatie.

De uitspraak benadrukt het belang van het aanleveren van nieuwe feiten en omstandigheden bij een verzoek om herziening. De Raad stelt dat het aan de betrokkene is om voldoende informatie te verschaffen om de noodzaak van medisch onderzoek te onderbouwen. In dit geval heeft eiseres niet voldaan aan deze eis, waardoor de Raad de afwijzing van verweerster heeft bevestigd.

Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R
03/4047 WUBO
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[eiseres], wonende te [woonplaats], eiseres,
en
de Raadskamer WUBO van de Pensioen- en Uitkeringsraad, verweerster.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Bij besluit van 25 juli 2003, kenmerk JZ/A60/2003/464, heeft verweerster ten aanzien van eiseres uitvoering gegeven aan de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945, hierna: de Wet.
Eiseres heeft tegen dit besluit bij de Raad beroep ingesteld. In het beroepschrift heeft eiseres aangegeven waarom zij zich niet met het bestreden besluit kan verenigen.
Verweerster heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is behandeld ter zitting van de Raad op 13 mei 2004. Aldaar is eiseres niet verschenen en heeft verweerster zich doen vertegenwoordigen door mr. M.S.K. van Gammeren, werkzaam bij de Pensioen- en Uitkeringsraad.
II. MOTIVERING
Eiseres, die is geboren in 1932 in het voormalige Nederlands-Indië, heeft in januari 2001 bij verweerster een aanvraag ingediend om als burger-oorlogsslachtoffer in aanmerking te worden gebracht voor onder meer een periodieke uitkering. In dat kader heeft eiseres aangegeven dat zij bombardementen heeft meegemaakt en tijdens de Bersiapperiode getuige is geweest van gewelddadigheden en heeft verbleven in de Dick de Hoogschool. De aanvraag van eiseres is door verweerster afgewezen bij besluit van 15 oktober 2001 op de grond dat niet is gebleken dat eiseres is getroffen door oorlogsgeweld in de zin van de Wet. Na door eiseres gemaakt bezwaar heeft verweerster dit standpunt bij besluit van 13 december 2001 gehandhaafd. Een door eiseres ingediend verzoek om herziening van dit besluit is door verweerster afgewezen bij besluit van 30 januari 2003 op de grond dat de door eiseres bij haar verzoek om herziening aangegeven feiten, te weten sexuele intimidatie door een relatie van moeder en sexueel misbruik door twee Indonesische mannen, niet onder de werking van de Wet vallen.
Bij schrijven van 21 maart 2003 heeft eiseres bij verweerster andermaal verzocht om erkenning als burger-oorlogsslachtoffer. Hierbij heeft zij aangegeven dat zij tijdens de Bersiap-periode is aangerand en misbruikt door een vrijheidsstrijder. Bij besluit van
12 juni 2003, zoals na gemaakt bezwaar bij het thans bestreden besluit gehandhaafd, heeft verweerster de aanvraag van eiseres afgewezen. Naar namens verweerster ter zitting van de Raad nader is toegelicht heeft verweerster bij gebrek aan nadere gegevens over de omstandigheden van het gebeurde niet kunnen beoordelen of de door eiseres genoemde gebeurtenis onder de werking van de Wet valt.
De Raad overweegt als volgt.
Ingevolge artikel 61, derde lid, van de Wet is verweerster bevoegd op daartoe door de belanghebbende gedaan verzoek een eerder door haar gegeven besluit in het voordeel van de bij dat besluit betrokkene te herzien. Deze bevoegdheid is discretionair van aard. Dat brengt mee dat de Raad heeft na te gaan of van verweerster moet worden gezegd dat zij in dit geval niet in redelijkheid tot haar besluit heeft kunnen komen, dan wel bij haar besluit heeft gehandeld in strijd met enige geschreven of ongeschreven rechtsregel dan wel algemeen rechtsbeginsel.
Tot een dergelijk oordeel is de Raad in het geval van eiseres niet gekomen. De Raad stelt daarbij voorop dat het bij een verzoek om herziening aan de betrokkene is om feiten en omstandigheden aan te dragen die niet eerder bekend waren. In een geval van mogelijk onder de Wet vallend sexueel misbruik pleegt verweerster nadere verificatie te verkrijgen door middel van medisch onderzoek. In het kader van een verzoek om herziening is naar het oordeel van verweerster enkel vermelding van het gebeurde evenwel onvoldoende en dient de betrokkene meer informatie te verschaffen omtrent de omstandigheden van het gebeurde alvorens tot medische verificatie wordt over gegaan. De Raad kan verweerster in deze benadering volgen.
In het onderhavige geval heeft eiseres uitsluitend aangegeven dat het door haar aan haar verzoek om herziening ten grondslag gelegde sexueel misbruik heeft plaatsgevonden tijdens de Bersiap-periode. Naar het oordeel van de Raad is dit onvoldoende om verweerster gehouden te achten ter verificatie nader medisch onderzoek te doen verrichten.
Dit betekent dat het beroep van eiseres ongegrond verklaard moet worden.
De Raad acht geen termen aanwezig toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht en beslist als volgt.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. H.R. Geerling-Brouwer, in tegenwoordigheid van J.P. Schieveen als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 24 juni 2004.
(get.) H.R. Geerling-Brouwer.
(get.) J.P. Schieveen.
HD
18.05