ECLI:NL:CRVB:2004:AR3499

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 september 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02/2655 NABW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Th.G.M. Simons
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bijzondere bijstand voor extra kledingkosten bij gewichtstoename

In deze zaak heeft appellante, vertegenwoordigd door mr. J.W. Brouwer, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Leeuwarden. De rechtbank had het beroep van appellante tegen een besluit van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Heerenveen ongegrond verklaard. Dit besluit betrof de afwijzing van een aanvraag om bijzondere bijstand in de kosten van extra winterkleding, die appellante nodig had vanwege gewichtstoename. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 10 augustus 2004, waarbij de rechtbank een onjuiste toetsingsmaatstaf had gehanteerd. De Raad oordeelde dat de rechtbank ten onrechte aannam dat het bestuursorgaan een discretionaire bevoegdheid had, terwijl het in feite ging om een gebonden bevoegdheid. Dit betekent dat als aan de wettelijke voorwaarden voor bijzondere bijstand is voldaan, het bestuursorgaan verplicht is om deze bijstand te verlenen. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak, maar met verbetering van de gronden. De Raad concludeerde dat er in dit geval geen sprake was van noodzakelijke kosten van het bestaan die voortvloeiden uit bijzondere omstandigheden, aangezien appellante eerder al een bedrag voor extra kleding had ontvangen en de gewichtstoename al voorzienbaar was. De Raad zag geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R
02/2655 NABW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellante], wonende te [woonplaats], appellante,
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Heerenveen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Namens appellante heeft mr. J.W. Brouwer, advocaat te Assen, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 24 april 2002, reg.nr. 00/893 NABW.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is, gevoegd met de gedingen met reg.nrs. 02/2378 NABW en 03/1012 NABW, behandeld ter zitting van 10 augustus 2004, waar appellante zich heeft laten vertegenwoordigen door mr. Brouwer en gedaagde door A.D. de Grave, werkzaam bij de gemeente Heerenveen.
Na de sluiting van het onderzoek ter zitting zijn de gevoegde zaken weer gesplitst.
II. MOTIVERING
Voor een overzicht van de in dit geding van belang zijnde feiten verwijst de Raad, mede gelet op de gedingstukken, naar de aangevallen uitspraak. Hij volstaat hier met het volgende.
Bij besluit van 29 december 1999 heeft gedaagde de aanvraag van appellante van 19 oktober 1999 om bijzondere bijstand in de kosten van de wegens gewichtstoename van appellante door haar aan te schaffen extra (winter)kleding afgewezen.
Bij besluit van 15 juni 2000 heeft gedaagde het bezwaar van appellante tegen het besluit van 29 december 1999 ongegrond verklaard.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het besluit van 15 juni 2000 ongegrond verklaard.
Appellante heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
In artikel 39, eerste lid, van de Abw is bepaald dat, onverminderd hoofdstuk II van de Abw, de alleenstaande of het gezin recht heeft op bijzondere bijstand voorzover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van burgemeester en wethouders niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, bedoeld in afdeling 1, paragrafen 2 en 3, van de Abw, en de aanwezige draagkracht.
De Raad stelt allereerst vast dat de rechtbank een onjuiste toetsingsmaatstaf heeft gehanteerd. Uit de overwegingen van de aangevallen uitspraak blijkt dat de rechtbank ervan is uitgegaan dat de in artikel 39, eerste lid, van de Abw aan het betrokken bestuursorgaan toegekende bevoegdheid een discretionaire zou zijn, en dat zij zich heeft beperkt tot de vraag of kan worden gezegd dat gedaagde bij afweging van de betrokken belangen in redelijkheid tot zijn besluit heeft kunnen komen. In het verlengde hiervan heeft zij tevens bij de toetsing het door gedaagde ter zake van het verlenen van bijzondere bijstand in de kosten van kleding en schoeisel gevoerde beleid tot uitgangspunt genomen en - slechts - de redelijkheid van dat beleid (en vervolgens de toepassing daarvan in het geval van appellante) beoordeeld. Dit alles is echter onjuist, nu uit de bewoordingen van artikel 39, eerste lid, van de Abw blijkt dat geen sprake is van een discretionaire maar van een gebonden bevoegdheid, hetgeen betekent dat indien is voldaan aan de wettelijke voorwaarden voor de uitoefening van die bevoegdheid, het betrokken bestuursorgaan gehouden is de bijzondere bijstand te verlenen.
Voor de goede orde merkt de Raad in dit verband, met verwijzing naar zijn vaste rechtspraak, nog op dat bij de beantwoording van de vraag of aan de wettelijke voorwaarden voor verlening van bijzondere bijstand is voldaan, het betrokken bestuursorgaan - onverminderd het bepaalde in artikel 40 van de Abw - uitsluitend ten aanzien van de draagkracht beoordelingsvrijheid heeft.
Met inachtneming van het voorgaande zal de Raad beoordelen of gedaagde bij het besluit van 15 juni 2000 de afwijzing van de aanvraag van appellante terecht heeft gehandhaafd.
Naar het oordeel van de Raad is in dit geval geen sprake van uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan. Daarbij is ten eerste van belang dat aan appellante reeds bij - eerder - besluit van 23 juni 1999 (overeenkomstig het beleid van gedaagde) een bedrag voor extra kleding in verband met gewichtstoename was toegekend. Dat appellante dat bedrag volgens haar mededeling niet (ook) heeft aangewend voor de aanschaf van winterkleding maar uitsluitend voor de aanschaf van zomerkleding, doet daaraan niet af. Voorts deed de gewichtstoename zich in elk geval reeds in april 1998 voor, zodat de daaruit voortvloeiende kosten voor de aanschaf van extra kleding voorzienbaar waren en appellante, die ook in 1998 al
- algemene - bijstand ontving, ten tijde van de aanvraag van 19 oktober 1999 in die extra kosten had kunnen voorzien door middel van reservering (of gespreide betaling achteraf).
Uit het voorgaande volgt dat de aangevallen uitspraak, zij het met verbetering van de gronden, moet worden bevestigd.
De Raad ziet ten slotte geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gewezen door mr. drs. Th.G.M. Simons, in tegenwoordigheid van B.M. Biever-van Leeuwen als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 21 september 2004.
(get.) Th.G.M. Simons
(get.) B.M. Biever-van Leeuwen
FB/27/9