ECLI:NL:CRVB:2004:AR3085

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 september 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/1670 WUV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • C.G. Kasdorp
  • J.G. Treffers
  • G.L.M.J. Stevens
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering toekenning periodieke uitkering en voorzieningen ingevolge de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 september 2004 uitspraak gedaan in het geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. H.D. van de Roemer, en de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een periodieke uitkering en voorzieningen op basis van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (WUV). De verweerster had eerder aanvragen van eiseres afgewezen, met de motivering dat de aanwezige ziekten en gebreken van eiseres niet in verband stonden met de ondergane vervolging zoals vereist door de wet.

Eiseres had in augustus 2002 een nieuwe aanvraag ingediend voor een voorziening in de kosten voor deelname aan het maatschappelijk verkeer, maar deze werd ook afgewezen. De Raad moest beoordelen of het besluit van verweerster om geen herziening van eerdere besluiten toe te staan, in rechte kon standhouden. De Raad concludeerde dat de aanvraag van eiseres in wezen een verzoek om herziening was van eerdere besluiten, waarin al was vastgesteld dat er geen causaal verband was tussen de ziekten van eiseres en de vervolging.

De Raad oordeelde dat verweerster in redelijkheid tot haar besluit had kunnen komen en dat er geen nieuwe medische gegevens waren overgelegd die een herziening rechtvaardigden. Daarom werd het beroep van eiseres ongegrond verklaard. De Raad achtte geen termen aanwezig voor een proceskostenvergoeding. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en de zaak werd behandeld op 12 augustus 2004.

Uitspraak

03/1670 WUV
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[eiseres], wonende te [woonplaats], eiseres,
en
de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad, verweerster.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Onder dagtekening 31 januari 2003, kenmerk JZ/M70/2003/0053, heeft verweerster ten aanzien van eiseres een besluit genomen ter uitvoering van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (hierna: de Wet).
Tegen dit besluit heeft mr. H.D. van de Roemer, advocaat te Amsterdam, als gemachtigde van eiseres bij de Raad beroep ingesteld. In het beroepschrift is uiteengezet waarom eiseres zich met het bestreden besluit niet kan verenigen.
Verweerster heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 12 augustus 2004.
Aldaar is namens eiseres verschenen haar gemachtigde mr. Van de Roemer voornoemd, terwijl verweerster zich heeft doen vertegenwoordigen door J.A. Groeneveld, werkzaam bij de Pensioen- en Uitkeringsraad.
II. MOTIVERING
Blijkens de stukken van het geding heeft verweerster bij besluiten van respectievelijk 18 oktober 1993 en van 29 november 2000, zoals na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 30 maart 2001, afwijzend beslist op aanvragen van eiseres van respectievelijk januari 2003 en februari 2000 om toekenning van een periodieke uitkering en voorzieningen ingevolge de Wet. Daartoe is overwogen dat eiseres weliswaar vervolging heeft ondergaan in de zin van de Wet maar dat de bij eiseres aanwezige ziekten of gebreken - met name niersteenlijden, stemklachten, rug- en vermoeidheidsklachten, borstkanker en armklachten links - niet met de ondergane vervolging in het door de Wet vereiste verband staan. Het tegen laatstgenoemd besluit ingestelde beroep is bij uitspraak van de Raad van 1 augustus 2002, nr. 01/2571 WUV, ongegrond verklaard.
In augustus 2002 heeft eiseres bij verweerster een aanvraag doen indienen om toekenning van een voorziening in de kosten voor deelname aan het maatschappelijk verkeer (DMV), onder verwijzing naar hetgeen daarover is vermeld in het door verweerster uitgegeven blad Aanspraak van maart 2002. Zij heeft daarbij met name een beroep gedaan op de ruimere toewijzingscriteria die verweerster blijkens genoemde publicatie bij de beoordeling van aanvragen om deze voorziening hanteert.
Verweerster heeft deze aanvraag afgewezen bij besluit van 5 december 2002, zoals na daartegen gemaakt bezwaar gehandhaafd bij het nu bestreden besluit. Daartoe is overwogen dat bij gebreke van enig nieuw gegeven geen aanleiding bestaat om het bij de voormelde besluiten omtrent de eerdere aanvragen van eiseres reeds ingenomen standpunt over de causaliteit van de bij haar aanwezige ziekten of gebreken te herzien.
De Raad staat voor de beantwoording van de vraag of, gelet op hetgeen namens eiseres in beroep is aangevoerd, het bestreden besluit in rechte kan standhouden. Die vraag beantwoordt de Raad op grond van de navolgende overwegingen bevestigend.
De hiervoor genoemde aanvraag van augustus 2002 draagt, zoals verweerster terecht heeft vastgesteld, het karakter van een verzoek om herziening van het door verweerster over de eerdere aanvragen van eiseres genomen, hiervoor vermelde besluiten. Bij die besluiten is reeds, rechtens verbindend, vastgelegd dat de bij eiseres aanwezige ziekten of gebreken niet in verband staan met de door haar ondergane vervolging.
Ingevolge artikel 61, tweede lid, van de Wet is verweerster bevoegd op daartoe door de belanghebbende gedane aanvraag een eerder ter uitvoering van de Wet genomen besluit in het voordeel van de bij dat besluit betrokkene te herzien. Deze bevoegdheid is van discretionaire aard. Dat brengt mee dat de Raad heeft na te gaan of van verweerster moet worden gezegd dat zij niet in redelijkheid tot haar besluit is kunnen komen om van die bevoegdheid geen gebruik te maken, dan wel bij haar besluit heeft gehandeld in strijd met enige geschreven of ongeschreven rechtsregel dan wel enig algemeen rechtsbeginsel.
De Raad moet vaststellen dat eiseres de onderhavige aanvraag, en haar bezwaar tegen het besluit op die aanvraag, niet vergezeld heeft doen gaan van nieuwe medische gegevens met betrekking tot haar ziekten of gebreken. Reeds daarom kan niet worden gezegd dat verweerster niet in redelijkheid heeft kunnen komen tot haar besluit om niet tot herziening over te gaan.
Ook overigens is, gelet op hetgeen is aangevoerd, niet kunnen blijken dat verweerster een besluit heeft genomen dat de bovenomschreven toetsing van de Raad niet kan doorstaan. De namens eiseres aangehaalde publicatie van verweerster laat onverlet dat, om toegang te kunnen krijgen tot enige uitkering of voorziening op grond van de Wet, tevens voldaan dient te zijn aan het ingevolge (de artikelen 7, 20 en 21 van) de Wet geldende basisvereiste dat sprake is van uit de ondergane vervolging voortvloeiende ziekten of gebreken.
Het vorenstaande leidt de Raad tot de slotsom dat het ingestelde beroep ongegrond dient te worden verklaard.
De Raad acht, ten slotte, geen termen aanwezig om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake een vergoeding van proceskosten.
Beslist wordt als volgt.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. C.G. Kasdorp als voorzitter en mr. J.G. Treffers en mr. G.L.M.J. Stevens als leden, in tegenwoordigheid van A. de Gooijer als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 23 september 2004.
(get.) C.G. Kasdorp.
(get.) A. de Gooijer.