ECLI:NL:CRVB:2004:AR3028

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 september 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02/6544 AOR
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • C.G. Kasdorp
  • J.G. Treffers
  • G.L.M.J. Stevens
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van periodieke invaliditeitsuitkering op basis van de Algemene Oorlogsongevallenregeling Indonesië

In deze zaak gaat het om de toekenning van een periodieke invaliditeitsuitkering aan eiseres op basis van de Algemene Oorlogsongevallenregeling Indonesië (AOR). Eiseres, geboren in 1940, heeft in februari 2000 een aanvraag ingediend voor een invaliditeitsuitkering. Verweerster, de Commissie Algemene Oorlogsongevallenregeling Indonesië, heeft op 4 mei 2001 een besluit genomen waarin aan eiseres een invaliditeitsuitkering werd toegekend, met een arbeidsongeschiktheidspercentage van 50% als gevolg van oorlogsletsel. Eiseres heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt, waarna het bestreden besluit is gehandhaafd.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 12 augustus 2004, waarbij eiseres werd bijgestaan door haar advocaat. De Raad heeft vastgesteld dat de medische advisering van verweerster deugdelijk was onderbouwd. De Raad heeft geen aanknopingspunten gevonden om het standpunt van verweerster te weerleggen en concludeert dat het vastgestelde percentage van 50% voor eiseres niet onterecht is. Eiseres kan zich niet verenigen met dit percentage en stelt dat haar psychische klachten volledig het gevolg zijn van de oorlog. De Raad heeft echter geoordeeld dat er geen onderscheid gemaakt kan worden tussen de oorlogsgerelateerde klachten en andere levensgebeurtenissen die ook invloed hebben gehad op de geestelijke gezondheid van eiseres.

De Raad heeft de argumenten van eiseres, waaronder de verwijzing naar rapporten van verschillende artsen, in overweging genomen, maar komt tot de conclusie dat het bestreden besluit kan standhouden. De Raad verklaart het beroep van eiseres ongegrond en bevestigt de beslissing van verweerster.

Uitspraak

02/6544 AOR
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[eiseres], wonende te [woonplaats], eiseres,
en
de Commissie Algemene Oorlogsongevallenregeling Indonesië, verweerster.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Bij besluit van 29 november 2002, kenmerk 7071/CAOR, heeft verweerster ten aanzien van eiseres uitvoering gegeven aan de Algemene Oorlogsongevallenregeling Indonesië, hierna: AOR.
Namens eiseres is tegen dit besluit beroep ingesteld door mr. U. Santi, advocaat te Waalwijk, als gemachtigde. In een aanvullend beroepschrift met bijlage heeft deze gemachtigde aangegeven waarom eiseres zich niet met het bestreden besluit kan verenigen.
Verweerster heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 12 augustus 2004. Aldaar is eiseres in persoon verschenen, bijgestaan door mr. drs. C. Lamphen, advocaat te Utrecht, en heeft verweerster zich doen vertegenwoordigen door haar secretaris J.R.H. Frölings, alsmede door mr. F.M.H. Kok, werkzaam bij de Stichting Pensioenfonds ABP.
II. MOTIVERING
Eiseres, geboren in 1940, heeft in februari 2000 bij verweerster een aanvraag ingediend om toekenning van onder meer een periodieke invaliditeitsuitkering krachtens de AOR.
Bij besluit van 4 mei 2001 heeft verweerster aan eiseres ingaande 1 maart 2000 onder meer een invaliditeitsuitkering toegekend. Daarbij is aanvaard dat eiseres oorlogsletsel (psychische klachten) heeft en dat het arbeidsongeschiktheidspercentage als gevolg van dit oorlogsletsel 50 bedraagt. Dit besluit heeft verweerster na namens eiseres gemaakt bezwaar bij het thans bestreden besluit gehandhaafd.
Eiseres kan zich met het voor haar vastgestelde percentage van arbeidsongeschiktheid niet verenigen.
De Raad staat thans ter beoordeling of het bestreden besluit, gelet op hetgeen namens eiseres in beroep is aangevoerd, in rechte kan standhouden.
De Raad overweegt als volgt.
Verweerster heeft haar besluit omtrent de bij eiseres bestaande invaliditeit in de zin van de AOR gebaseerd op bij eiseres ten behoeve van haar aanvraag verricht medisch onderzoek door de arts J.H. Husken, die eiseres op 22 december 2000 heeft onderzocht en die beschikte over informatie van haar huisarts en behandelend specialisten, van GAK Nederland BV., alsmede over medische gegevens die beschikbaar zijn gekomen in het kader van een door eiseres eerder ingediende aanvraag op grond van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945. Onder deze medische gegevens bevonden zich onder meer rapporten van de arts H.P.J. Bonarius, van psychiater H.S.R. Witte en van medewerkers van Centrum ’45. De arts Husken heeft op grond van zijn onderzoek en de verkregen inlichtingen vastgesteld dat bij eiseres sprake is van dysthymie en vooral een persoonlijkheidsstoornis. Naar het oordeel van deze arts is evident dat bepaalde extreme omgevingsfactoren, waaronder de Japanse bezetting en de zogenoemde Bersiap-periode te rubriceren zijn, tijdens een bepaalde fase in de ontwikkeling kunnen leiden tot een vorm van persoonlijkheidspathologie maar daarnaast acht hij het evident dat onder meer de gezinsconstellatie en de rol die zowel vader als moeder met betrekking tot de persoonlijkheidsontwikkeling later hebben gehad, hier eveneens een factor van betekenis zijn geweest. Zijn conclusie is dat de helft van de psychische invaliditeit van eiseres aan de oorlog te relateren valt en de andere helft zeker niet, maar geacht moet worden te zijn ontstaan als gevolg van niet met de oorlog in verband staande life events. De lichamelijke klachten zijn naar de bevindingen van deze arts niet als oorlogsletsel aan te merken. Het met de oorlogsgerelateerde psychische klachten samenhangende percentage van ongeschiktheid voor het verrichten van passende arbeid heeft genoemde arts bepaald op het, door verweerster overgenomen, percentage van 50 (maximaal).
Na het door eiseres gemaakte bezwaar tegen verweersters besluit van 4 mei 2001 heeft de verzekeringsarts J.W. Heijltjes op 1 augustus 2002 nog een onderhoud met eiseres gehad. Hij is niet tot andere bevindingen gekomen dan Husken voornoemd.
De Raad acht het bestreden besluit met deze medische advisering deugdelijk onderbouwd. Hij heeft in de gedingstukken van medische aard geen aanknopingspunten gevonden om verweersters in het bestreden besluit neergelegde standpunt voor onjuist te houden, en is van oordeel dat met de vaststelling van het voor eiseres geldende invaliditeitspercentage ingevolge de AOR op 50 die invaliditeit niet is onderschat.
Eiseres voert in beroep aan dat haar psychische klachten geheel het gevolg zijn van de oorlog en verwijst ter ondersteuning daarvan naar rapporten van H.P.J. Bonarius,
J.H. Husken, psychiater H.S.R. Witte en Centrum ’45.
De Raad stelt vast dat met deze rapporten in de medische advisering aan verweerster rekening is gehouden.
De Raad merkt voorts op dat eiseres in haar bezwaarschrift zelf de nadruk heeft gelegd op de gevolgen die de oorlog voor haar vader heeft gehad en op de repercussies daarvan op de gezinssituatie. Zij geeft aan dat zij zeer geleden heeft onder de houding van haar vader, die volgens haar familie zeer veranderd was nadat hij uit gevangenschap was teruggekeerd. Volgens eiseres is in haar therapie gebleken dat haar relatieproblemen te maken hebben met haar vader. Eiseres brengt dit geheel aan ervaringen onder haar oorlogsverleden.
Naar het oordeel van de Raad maakt eiseres echter ten onrechte geen onderscheid tussen haar eigen ervaringen tijdens de oorlogsjaren en de gevolgen die de door haar vader meegemaakte oorlogsgebeurtenissen zouden hebben gehad. Gelet op de in artikel 1 van de AOR gegeven definitie van “oorlogsletsel” moet het gaan om direct door de meegemaakte oorlogsgebeurtenissen aan een persoon overkomen letsel.
Ter zitting is van de kant van eiseres nog aangevoerd dat door het GAK arbeidson-geschiktheid van 80-100% enkel en alleen op basis van de traumatische ervaringen in de oorlogsjaren is geconstateerd en dat verweerster zich aan dat oordeel zou dienen aan te passen. De Raad verwerpt dit argument, aangezien niet voor de hand ligt en ook niet blijkt dat het GAK daarbij de definitie van artikel 1 van het AOR voor ogen heeft gehad.
Overigens kan aan het standpunt van verweerster ook niet afdoen de omstandigheid dat een beroep van eiseres, gedaan in het kader van de Wet uitkeringen vervolgings-slachtoffers 1940-1945, op gelijkstelling aan de vervolgde vanwege zogenoemde 2e generatieproblematiek is afgewezen. Uit het verhandelde ter zitting is naar voren gekomen dat die afwijzing berust op het feit dat wegens het ontbreken van medische gegevens betreffende de vader van eiseres niet kon worden vastgesteld of bij hem sprake was van met de vervolging samenhangende psychische klachten. Dat sluit niet uit dat zijn houding van grote invloed is geweest op de geestelijke gezondheid van eiseres.
Het vorenstaande betekent dat het bestreden besluit kan standhouden en het beroep van eiseres ongegrond moet worden verklaard.
De Raad acht geen termen aanwezig toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht en beslist als volgt.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. C.G. Kasdorp als voorzitter en mr. J.G. Treffers en mr. G.L.M.J. Stevens als leden, in tegenwoordigheid van A. de Gooijer als griffier en uitgesproken in het openbaar op 23 september 2004.
(get.) C.G. Kasdorp.
(get.) A. de Gooijer.
HD
19.05