ECLI:NL:CRVB:2004:AR2988

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 september 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02/3422 AAW/WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • C.G. Kasdorp
  • J.G. Treffers
  • G.L.M.J. Stevens
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WAO-uitkering en nieuw gebleken feiten

In deze zaak gaat het om een verzoek tot herziening van de WAO-uitkering van appellant, die eerder zijn uitkering had verloren na een besluit van 15 september 1983. Appellant, die als directeur van een vastgoedonderneming werkte, had zijn werkzaamheden gestaakt wegens hartklachten en gewrichtspijnen. De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep dat appellant heeft ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 14 mei 2002. Appellant stelt dat er nieuwe feiten zijn die aanleiding geven om het eerdere besluit te herzien, met name een rapportage van psychiater A.A. van Loon die stelt dat appellant sinds 1981 volledig arbeidsongeschikt is.

De Raad overweegt dat het bestuursorgaan bevoegd is om een verzoek om terug te komen van een eerder besluit inhoudelijk te behandelen. Echter, de Raad benadrukt dat de toetsing zich moet beperken tot de vraag of er daadwerkelijk sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden. In dit geval concludeert de Raad dat de argumenten van appellant niet voldoende zijn om te stellen dat er nieuwe feiten zijn, maar eerder een andere interpretatie van reeds bekende feiten betreft.

Uiteindelijk bevestigt de Raad de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het hoger beroep van appellant niet kan slagen. De Raad ziet geen aanleiding om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, wat betekent dat er geen proceskosten worden toegewezen. De uitspraak wordt openbaar gedaan op 23 september 2004.

Uitspraak

02/3422 AAW/WAO
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoerings-organisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemers verzekeringen (Uwv) in de plaats van het landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder gedaagde mede verstaan het Lisv, dan wel de rechtsvoorganger, zijnde in dit geval het bestuur van de Bedrijfsvereniging voor Bank en Verzekeringswezen, Groothandel en Vrije Beroepen.
Namens appellant heeft mr. drs. C. Lamphen, advocaat te Utrecht, op daartoe bij beroepschrift aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 14 mei 2002, nr. AWB 01/711 WAO.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 12 augustus 2004, waar namens appellant is verschenen mr. Lamphen, voornoemd, en waar gedaagde zich heeft doen vertegenwoordigen door mr. R. Willems-Cremers, werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.
II. MOTIVERING
Appellant is werkzaam geweest als directeur van een vastgoedonderneming. Op 27 april 1981 heeft hij dit werk gestaakt wegens hartklachten en gewrichtspijnen.
Bij besluit van 15 september 1983 heeft gedaagde de aan appellant toegekende uitkeringen ingevolge de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (AAW) en de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), welke laatstelijk werden berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80-100%, met ingang van 1 oktober 1983 ingetrokken op de grond dat appellant met ingang van die datum minder dan 15% arbeidsongeschikt was. Het door of namens appellant tegen dat besluit ingestelde beroep is door de toenmalige Raad van Beroep te Roermond van 29 juni 1984 ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 4 juni 1986 is deze uitspraak door de Raad bevestigd.
Bij schrijven van 29 juni 1999 is gedaagde namens appellant verzocht terug te komen van het besluit van 15 september 1983. Bij besluit van 14 december 2000 is dit verzoek afgewezen. Na gemaakt bezwaar heeft de gemachtigde van appellant een rapportage overgelegd van psychiater A.A. van Loon d.d. 18 september 2000, die van oordeel is dat appellant sedert 1981 volledig arbeidsongeschikt is gebleven. Bij besluit van 24 april 2001 heeft gedaagde het bezwaar ongegrond verklaard omdat niet is gebleken van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden als bedoeld in artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank zich met dit besluit kunnen verenigen.
Namens appellant is in hoger beroep - kort samengevat - aangevoerd dat wel sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden, nu psychiater Van Loon van oordeel is dat appellant sedert 1981 onafgebroken arbeidsongeschikt is gebleven.
De Raad overweegt het volgende.
Bij besluit van 15 september 1983 heeft gedaagde de uitkeringen ingevolge de AAW en de WAO van appellant ingetrokken. Dit besluit is in rechte onaantastbaar geworden. Het thans aan de orde zijnde verzoek van appellant van 29 juni 1999 strekt ertoe dat gedaagde van dit eerdere besluit terugkomt. Naar aanleiding hiervan heeft gedaagde de zaak in haar geheel opnieuw beoordeeld, hetgeen echter niet tot een andere uitkomst heeft geleid.
Een bestuursorgaan is in het algemeen bevoegd een verzoek van een belanghebbende om van een eerder ambtshalve genomen besluit terug te komen inhoudelijk te behandelen en daarbij de oorspronkelijke beslissing in volle omvang te heroverwegen. Bewoordingen en strekking van artikel 4:6 van de Awb staan daaraan niet in de weg. Indien het bestuursorgaan met gebruikmaking van deze bevoegdheid de eerdere afwijzing handhaaft, kan dit echter niet de weg openen naar een toetsing als betrof het een oorspronkelijk besluit. Een dergelijke wijze van toetsen zou zich niet verdragen met de dwingendrechtelijk voorgeschreven termijn(en) voor het instellen van rechtsmiddelen in het bestuursrecht. De bestuursrechter dient dan ook het oorspronkelijke besluit tot uitgangspunt te nemen en zich in beginsel te beperken tot de vraag of sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden en, zo ja, of het bestuursorgaan daarin aanleiding had behoren te vinden om het oorspronkelijke besluit te herzien.
Ter ondersteuning van zijn verzoek om terug te komen van het besluit van 15 september 1983 heeft appellant aangevoerd dat psychiater Van Loon van oordeel is dat hij sedert 1981 arbeidsongeschikt is gebleven.
Daarbij gaat het echter niet om nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden, doch louter om een andere interpretatie van al bekende feiten en omstandigheden.
Daarvan uitgaande kan, gelet op hetgeen van de zijde van betrokkene is aangevoerd, naar het oordeel van de Raad niet worden gezegd dat gedaagde niet in redelijkheid tot zijn bestreden besluit heeft kunnen komen dan wel daarbij anderszins heeft gehandeld in strijd met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of met een algemeen rechtsbeginsel.
Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet kan slagen en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan art. 8:75 van de Awb. Beslist wordt mitsdien als volgt.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. C.G. Kasdorp als voorzitter en mr. J.G. Treffers en mr. G.L.M.J. Stevens als leden, in tegenwoordigheid van A. de Gooijer als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 23 september 2004.
(get.) C.G. Kasdorp.
(get.) A. de Gooijer.
HD
8.09