ECLI:NL:CRVB:2004:AR2919
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- D.J. van der Vos
- A.C.W. van Huussen
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid in het kader van de WAO
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen een uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch, waarin de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant werd vastgesteld op 45 tot 55% met ingang van 15 november 2001. Appellant, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. F.T.I. Oey, heeft de rechtbank verzocht om de beslissing te herzien, omdat hij van mening is dat zijn gezondheidstoestand niet correct is beoordeeld. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 13 augustus 2004, waarbij appellant in persoon aanwezig was, bijgestaan door zijn raadsman, en de gedaagde, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), vertegenwoordigd was door V.A.R. Kali.
De Raad heeft vastgesteld dat de rechtbank de medische beperkingen van appellant niet heeft onderschat en dat de mate van arbeidsongeschiktheid correct is vastgesteld. De Raad heeft daarbij rekening gehouden met de inlichtingen van de behandelend internist dr. A.L.M. Kerremans en de rapportages van de bezwaarverzekeringsartsen. Appellant heeft geen nieuwe medische gegevens overgelegd die zouden wijzen op een andere beoordeling van zijn gezondheidstoestand. De Raad concludeert dat de eerdere beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellant juist is en dat er geen aanleiding is voor een nader medisch onderzoek.
De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en stelt dat appellant de mogelijkheid heeft om opnieuw een beoordeling van zijn arbeidsongeschiktheid aan te vragen als zijn gezondheidstoestand verslechtert. De beslissing van de Centrale Raad van Beroep is genomen door mr. D.J. van der Vos, met mr. A.C.W. van Huussen als griffier, en is openbaar uitgesproken op 24 september 2004.