ECLI:NL:CRVB:2004:AR2790

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 september 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/4453 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toegang tot vrijwillige verzekering AOW/Anw voor niet-verplicht verzekerde

In deze zaak heeft appellante, wonende in Marokko, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De rechtbank had eerder geoordeeld dat appellante niet in aanmerking kwam voor deelname aan de vrijwillige verzekering ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) en de Algemene nabestaandenwet (Anw). De Centrale Raad van Beroep heeft op 17 september 2004 uitspraak gedaan in deze zaak, waarbij de Raad bevestigde dat appellante niet verplicht verzekerd was geweest ingevolge de AOW en de Anw voorafgaand aan haar aanvraag voor de vrijwillige verzekering.

De Raad overwoog dat de artikelen 34, 35 en 36 van de AOW en 63, 63a en 63b van de Anw bepalen dat vrijwillige verzekering alleen mogelijk is in aansluiting op een periode van verplichte verzekering. Aangezien appellante voorafgaand aan haar aanvraag niet in Nederland woonde of werkte, kon zij niet worden geacht verplicht verzekerd te zijn geweest. De Raad concludeerde dat appellante niet voldeed aan de voorwaarden voor deelname aan de vrijwillige verzekering, omdat zij niet aan de vereiste verplichte verzekering had voldaan.

De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en de Raad oordeelde dat er geen termen aanwezig waren voor een vergoeding van proceskosten. De beslissing werd genomen door mr. T.L. de Vries, met J.J.B. van der Putten als griffier. De uitspraak is openbaar uitgesproken en biedt inzicht in de voorwaarden voor deelname aan de vrijwillige verzekering onder de AOW en Anw.

Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R
03/4453 AOW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellante], wonende te [woonplaats] (Marokko), appellante,
en
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 januari 2003 zijn de artikelen 3, 4 en 5 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, voorzover het betreft de Sociale verzekeringsbank in werking getreden. Thans oefent gedaagde de taken en bevoegdheden uit die tot genoemde datum werden uitgeoefend door de Sociale Verzekeringsbank. In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan de Sociale Verzekeringsbank.
Appellante heeft op daartoe bij beroepschrift aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 3 juli 2003, nr. AWB 02/3633 AOW, waarnaar hierbij wordt verwezen. Vervolgens heeft appellante nog enkele brieven aan de Raad gezonden.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 19 augustus 2004, waar appellante niet is verschenen en waar gedaagde zich heeft doen vertegenwoordigen door mr. B.T.S.J. Maarschalkerweerd, werkzaam bij de Sociale verzekeringsbank.
II. MOTIVERING
Gedaagde heeft ingaande 1 februari 1999 een nabestaandenuitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet (Anw) aan appellante toegekend in verband met het overlijden van haar echtgenoot. Appellante heeft kennelijk nimmer in Nederland gewoond en ontving voorafgaande aan 1 februari 1999 geen Nederlandse sociale verzekeringsuitkering.
In oktober 2001 heeft appellante zich bij gedaagde aangemeld voor de vrijwillige verzekering ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) en de Anw. Gedaagde heeft appellante bij besluit van 13 mei 2002 medegedeeld dat zij niet bevoegd is deel te nemen aan de vrijwillige verzekering omdat aanmelding moet plaatsvinden binnen één jaar na het einde van de verplichte verzekering en appellante in het jaar voorafgaande aan de aanvraag niet verplicht verzekerd is geweest ingevolge de AOW en de Anw.
Appellante heeft in bezwaar en (hoger) beroep aangevoerd dat zij toegelaten wenst te worden tot de vrijwillige verzekering ingevolge de AOW/Anw.
De Raad overweegt het volgende.
Ingevolge de artikelen 34, 35 en 36 van de AOW en 63, 63a en 63b van de Anw is vrijwillige verzekering ingevolge de AOW en de Anw alleen mogelijk in aansluiting op een periode van verplichte verzekering ingevolge die wetten.
Op grond van artikel 6 van de AOW en artikel 13 van de Anw is verplicht verzekerd degene die ingezetene is dan wel geen ingezetene is doch die ter zake van in Nederland verrichte arbeid aan de loonbelasting is onderworpen. Nu appellante voorafgaand aan de gevraagde vrijwillige verzekering woonde noch werkte in Nederland, kan zij op grond van deze artikelen niet geacht worden verplicht verzekerd te zijn geweest ingevolge de AOW en de Anw.
Aan de kring van verzekerden ingevolge de AOW en Anw is uitbreiding gegeven in het Koninklijk Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden volksverzekeringen van 24 december 1998, Stb. 746 (hierna: KB 746). Op grond van artikel 26 van KB 746 is degene die buiten Nederland woont en die een uitkering krachtens de Anw ontvangt ook verplicht verzekerd ingevolge de AOW en de Anw als het recht op de uitkering aansluit op een periode van verplichte verzekering ingevolge deze wetten. Aan appellante is weliswaar ingaande 1 februari 1999 een uitkering krachtens de Anw toegekend, doch voorafgaande aan de toekenning van dat recht woonde noch werkte appellante in Nederland en voorts is niet gebleken dat zij toen op een andere grond verplicht verzekerd was ingevolge de AOW/Anw. Dit betekent dat appellante vanaf 1 februari 1999 niet verplicht verzekerd is geweest.
De Raad is derhalve van oordeel dat nu is komen vast te staan dat appellante voorafgaande aan de door haar gewenste vrijwillige verzekering niet verplicht verzekerd is geweest ingevolge de AOW/Anw, zij niet in aanmerking komt voor deelname aan de vrijwillige verzekering ingevolge die wetten, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
De Raad acht geen termen aanwezig toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake een vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. T.L. de Vries, in tegenwoordigheid van J.J.B. van der Putten als griffier en uitgesproken in het openbaar op 17 september 2004.
(get.) T.L. de Vries.
(get.) J.J.B. van der Putten.
RG
Tegen een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep ingevolge de Algemene Ouder-domswet kan ieder der partijen beroep in cassatie instellen, maar alleen ter zake van schending of verkeerde toepassing van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 1, derde tot en met zevende lid, 2, 3 en 6 van die wet en de op die artikelen berustende bepalingen.
Dit beroep wordt ingesteld door binnen zes weken nadat dit afschrift der uitspraak ter post is bezorgd, een beroepschrift in cassatie aan de Centrale Raad van Beroep in te zen-den.