ECLI:NL:CRVB:2004:AR2786
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Toelating tot vrijwillige verzekering ingevolge de AOW en Anw
In deze zaak gaat het om de vraag of de appellant, die in Turkije woont, terecht is geweigerd om deel te nemen aan de vrijwillige verzekering ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) en de Algemene nabestaandenwet (Anw). De appellant heeft in het verleden gewerkt in Nederland en ontving een ouderdomspensioen van 50% van het volledige pensioen voor gehuwden. In 2001 heeft hij verzocht om verzekerd te worden, maar de Sociale verzekeringsbank (gedaagde) heeft dit verzoek afgewezen omdat de aanmelding voor de vrijwillige verzekering binnen één jaar na het einde van de verplichte verzekering moet plaatsvinden. De appellant heeft bezwaar aangetekend, maar dit werd ongegrond verklaard door de rechtbank Amsterdam.
In hoger beroep heeft de Raad voor de Rechtspraak de zaak behandeld. De appellant heeft aangevoerd dat hij verzekerd wil blijven voor ziektekosten en dat hem bij zijn vertrek uit Nederland is medegedeeld dat hij vanaf zijn 65e levensjaar recht zou hebben op een Nederlandse ziekenfondsverzekering. De Raad heeft vastgesteld dat het primaire besluit van de Sociale verzekeringsbank enkel betrekking had op de vrijwillige verzekering ingevolge de AOW en de Anw, en niet op de Ziekenfondswet. De Raad heeft geoordeeld dat de Sociale verzekeringsbank terecht het bezwaar van de appellant met betrekking tot de ziektekostenverzekering niet-ontvankelijk heeft verklaard.
De Raad heeft verder geconcludeerd dat de appellant niet in aanmerking komt voor de vrijwillige verzekering ingevolge de AOW en de Anw, omdat hij niet heeft aangetoond dat hij voorafgaand aan zijn aanvraag verplicht verzekerd was. De Raad heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd en geen termen aanwezig geacht voor een proceskostenvergoeding. De uitspraak is gedaan door mr. T.L. de Vries, met J.J.B. van der Putten als griffier, en is openbaar uitgesproken op 17 september 2004.