ECLI:NL:CRVB:2004:AR2671

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 september 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02/4357 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Ch. van Voorst
  • M.S.E. Wulffraat-van Dijk
  • M. Bruning
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van medische beperkingen en arbeidsongeschiktheid in WAO-zaak

In deze zaak, behandeld door de Centrale Raad van Beroep op 22 september 2004, gaat het om een hoger beroep van appellante tegen een uitspraak van de rechtbank Rotterdam. Appellante, die voorheen als schoonmaakster werkte, had zich ziek gemeld met diverse klachten, waaronder hoofdpijn, rugklachten en overgewicht. De Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had vastgesteld dat appellante minder dan 15% arbeidsongeschikt was, gebaseerd op een schatting van haar belastbaarheid. Appellante betwistte deze schatting en voerde aan dat haar medische beperkingen niet correct waren ingeschat, vooral met betrekking tot haar overgewicht en cardiale klachten.

De Raad overwoog dat de toelichting van bezwaarverzekeringsarts Van Thillo-Nadels overtuigend was en dat er geen aanleiding was om het standpunt van de verzekeringsartsen niet te volgen. De Raad concludeerde dat appellante in staat was om de aan de schatting ten grondslag gelegde functies te vervullen. De schatting van de arbeidsongeschiktheid werd als voldoende onderbouwd beschouwd, en het bestreden besluit werd in stand gehouden. De Raad oordeelde dat er geen termen aanwezig waren om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, wat betekent dat er geen proceskostenvergoeding werd toegekend.

De uitspraak bevestigde de eerdere beslissing van de rechtbank, waarbij het beroep van appellante ongegrond werd verklaard. De Raad benadrukte dat appellante geen nieuwe medische gegevens had overgelegd die de eerdere beoordelingen in twijfel trokken. De Raad concludeerde dat de aangenomen medische beperkingen voor appellante juist waren en dat de geselecteerde functies geen wezenlijke belasting vormden voor haar.

Uitspraak

02/4357 WAO
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellante], wonende te [woonplaats], appellante,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan het Lisv.
Namens appellante heeft mr. A.L. Kuit, advocaat te Rotterdam, op bij aanvullend beroepschrift ingediende gronden, hoger beroep ingesteld tegen een door de rechtbank Rotterdam op 8 juli 2002 (reg. nr. WAO 01/2654-ZET) tussen partijen gegeven uitspraak, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 11 augustus 2004, waar appellante, met voorafgaand bericht, niet is verschenen en waar namens gedaagde is verschenen
mr. R.S. van 't Oor, werkzaam bij het Uwv.
II. MOTIVERING
Appellante, voorheen in deeltijd werkzaam als schoonmaakster, ontving een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet. Met ingang van 1 februari 1999 heeft zij zich vanuit die situatie ziek gemeld met hoofdpijn, opgezette benen, rugklachten en oogklachten.
Op 29 december 1999 is zij onderzocht door verzekeringsarts E.G.H.M. Lentjes, die de diagnose gonarthrosis en adipositas stelde, haar in verband daarmee beperkt belastbaar achtte en haar beperkingen neerlegde in een Formulier Functie Informatie Systeem AG/AD (FIS-formulier). Op basis van die beperkingen heeft arbeidsdeskundige
M. van den Heuvel geconcludeerd dat appellante haar eigen werk van schoonmaakster niet langer kon verrichten en uit het Functie Informatie Systeem (FIS) functies geselecteerd, waarna de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante per
31 januari 2000 is vastgesteld op minder dan 15%. Dit is appellante bij besluit van
16 maart 2000 meegedeeld. Na door appellante gemaakt bezwaar is het vastgestelde belastbaarheidspatroon gehandhaafd, maar zijn twee van de geselecteerde functies afgevallen omdat appellante niet voldeed aan het voor die functies vereiste opleidingsniveau. Op basis van de resterende vijf functies is de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante bij besluit op bezwaar van 18 oktober 2001 (hierna: het bestreden besluit) ongewijzigd vastgesteld op minder dan 15%.
De rechtbank heeft het namens appellante tegen het bestreden besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Namens appellante is in hoger beroep aangevoerd dat haar medische beperkingen niet op juiste waarde zijn geschat en dat het belastbaarheidspatroon ook onvoldoende rekening houdt met haar overgewicht en cardiale klachten, met name waar het gaat om staan, lopen en trappenlopen. Voorts acht appellante zich niet in staat tot hurken, hetgeen in de geduide functies wel incidenteel nodig zal zijn, zodat die functies voor haar te belastend zijn.
De Raad overweegt als volgt.
Uit voormeld rapport van verzekeringsarts Lentjes blijkt dat deze appellante aangewezen heeft geacht op werk waarbij de knieën gespaard worden en waarbij bukken, kruipen of andere activiteiten met de buikspieren niet aan de orde zijn.
Uit het FIS-formulier blijkt dat deze verzekeringsarts appellante ernstig beperkt heeft geacht op de aspecten staan, lopen, trappenlopen, klimmen en klauteren, knielen, kruipen en hurken, bovenhands werken, tillen, duwen en trekken, dragen en vibratiebelasting en matig beperkt op de aspecten gebogen werken, kortcyclisch buigen en torderen en reiken. Na kennisneming van de in bezwaar overgelegde verklaring van appellantes huisarts van 22 juli 2000, waarin deze naast gonarthrosis en extreem overwicht hypertensie heeft vermeld, heeft bezwaarverzekeringsarts J.H. de Bruine de medische onderbouwing van het primaire besluit bevestigd. Voorts heeft bezwaarverzekeringsarts P. van Thillo-Nadels in haar commentaar van 26 februari 2002 in het kader van het beroep in eerste aanleg opgemerkt dat gelet op het overgewicht van appellante terecht aanzienlijke beperkingen zijn aangenomen ten aanzien van fysieke inspanning en dat ook de overige beperkingen adequaat zijn. Appellante heeft in hoger beroep geen medische gegevens overgelegd waardoor de beoordeling door genoemde verzekeringsartsen in twijfel wordt getrokken. De Raad ziet, in navolging van de rechtbank, dan ook geen aanleiding om het oordeel van genoemde verzekeringsartsen niet te volgen, zodat de voor appellante aangenomen medische beperkingen voor juist dienen te worden gehouden.
Voorts stelt de Raad vast dat op het FIS-formulier bij de belastbaarheid voor knielen, kruipen en hurken de score 0 is aangekruist. Op de verwoordingen functiebelasting van de geselecteerde functies staat bij het aspect knielen, kruipen en hurken de score 1 A, hetgeen betekent dat dit aspect gedurende een -half uur per werkdag, 5 minuten aaneengesloten kan voorkomen. Daarbij is opgemerkt dat het in deze functies gaat om incidenteel iets oprapen. In vorenvermeld commentaar heeft bezwaarverzekeringsarts
P. van Thillo-Nadels aangegeven dat in geen enkele van de geduide functies het knielen, kruipen of hurken een wezenlijk onderdeel van de functie vormt. Dat er toch een belasting wordt aangegeven komt omdat het een algemeen menselijk gegeven is dat iedereen wel eens iets op de grond laat vallen. Zij acht het oprapen voor dit soort incidentele gevallen voor appellante niet bezwaarlijk en appellante heeft ook geen medische informatie ingebracht waaruit zou blijken dat dit bezwaarlijk zou kunnen zijn.
De Raad acht de toelichting van bezwaarverzekeringsarts Van Thillo-Nadels overtuigend en ziet ook gelet op de beschikbare medische gegevens geen aanleiding haar standpunt niet te volgen. Derhalve moet ervan worden uitgegaan dat alle aan de schatting ten grondslag gelegde functies door appellante kunnen worden vervuld. Gelet hierop berust de schatting op voldoende geschikte functies. Op basis van die functies heeft gedaagde de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante bij het einde van de wachttijd terecht vastgesteld op minder dan 15%. Het bestreden besluit kan dan ook in stand blijven en de aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. Ch. van Voorst als voorzitter en mr. M.S.E. Wulffraat-van Dijk en mr. M. Bruning als leden, in tegenwoordigheid van mr. J.W.P. van der Hoeven als griffier en uitgesproken in het openbaar op 22 september 2004.
(get.) Ch. van Voorst.
(get.) J.W.P. van der Hoeven.
Gw