ECLI:NL:CRVB:2004:AR2264
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- H. van Leeuwen
- T.L. de Vries
- H.J. Simon
- Rechtspraak.nl
Toekenning AAW-uitkering en vaststelling eerste arbeidsongeschiktheidsdag
In deze zaak gaat het om de toekenning van een uitkering op basis van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (AAW) en de vaststelling van de eerste arbeidsongeschiktheidsdag van appellant. Appellant had op 17 februari 1997 een aanvraag ingediend voor een AAW-uitkering, waarbij hij stelde dat hij per 27 juni 1995 arbeidsongeschikt was. De Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) weigerde deze aanvraag, omdat appellant op en na 20 juli 1992 minder dan 25% arbeidsongeschikt zou zijn. Dit besluit werd door de rechtbank Arnhem vernietigd, maar de rechtsgevolgen werden in stand gelaten.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak op 15 juli 2004 behandeld, waarbij appellant niet aanwezig was. De gedaagde partij werd vertegenwoordigd door mr. C.M.J. Grüters. De Raad oordeelde dat de eerdere beoordeling van de arbeidsongeschiktheid niet voldoende was onderbouwd. De verzekeringsarts M.H.M. Belgers had vastgesteld dat appellant lijdt aan een karakterneurose, maar de Raad vond dat er onvoldoende onderzoek was gedaan naar de datum van arbeidsongeschiktheid. De Raad concludeerde dat het op de weg van gedaagde had gelegen om onduidelijkheden in de aanvraag nader te onderzoeken.
De Raad vernietigde het bestreden besluit en oordeelde dat gedaagde een nieuw besluit op bezwaar moest nemen, waarbij ook de mogelijkheid van schadevergoeding in overweging moest worden genomen. Tevens werd gedaagde veroordeeld in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 322,--. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige besluitvorming door het Uwv en de noodzaak om aanvragen tot uitkeringen grondig te onderzoeken, vooral als er onduidelijkheden zijn over de arbeidsongeschiktheid.