ECLI:NL:CRVB:2004:AR0848

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 september 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02/2248 AW, 02/2317 AW en 02/4604 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Waardering van secundaire factoren in functiewaardering van sociaal verpleegkundige AGZ

In deze zaak gaat het om de waardering van de secundaire factoren handelingsvrijheid en contact van de functie van sociaal verpleegkundige AGZ bij de Gewestelijke Gezondheidsdienst Brabant-Noordoost. Betrokkene, de appellant, heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch, die op 25 februari 2002 oordeelde over de functiewaardering. De Centrale Raad van Beroep heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder eerdere besluiten van het dagelijks bestuur van de GGD Hart voor Brabant.

De Raad heeft vastgesteld dat de waardering van de secundaire factor handelingsvrijheid met 2 punten op onvoldoende gronden berust. De Raad oordeelt dat de controle van het werk in de praktijk niet of nauwelijks plaatsvindt, wat betekent dat een hogere waardering gerechtvaardigd zou zijn. De waardering van de secundaire factor contact met 3 punten is door de Raad wel houdbaar geacht.

Het dagelijks bestuur had eerder de score voor handelingsvrijheid verhoogd naar 3 punten, maar de Raad bevestigt dat deze waardering niet op voldoende gronden is gebaseerd. De Raad heeft het besluit van het dagelijks bestuur van 24 juni 2002 vernietigd en hen opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen, met inachtneming van de uitspraak. Tevens is het dagelijks bestuur veroordeeld tot vergoeding van proceskosten aan betrokkene.

De uitspraak benadrukt de terughoudendheid van de rechter bij functiewaardering en de noodzaak voor een zorgvuldige motivering van besluiten door het dagelijks bestuur. De Raad heeft de ingangsdatum van de salarisverhoging vastgesteld op 1 augustus 1998, maar dit besluit is vernietigd wegens strijd met het motiveringsbeginsel.

Uitspraak

02/2248 AW, 02/2317 AW en 02/4604 AW
U I T S P R A A K
in de gedingen tussen:
[betrokkene], wonende te [woonplaats], appellant tevens gedaagde, hierna te noemen: betrokkene,
en
het dagelijks bestuur van de GGD Hart voor Brabant, gedaagde tevens appellant, hierna te noemen: het dagelijks bestuur.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN DE GEDINGEN
Namens elk der partijen is op bij aanvullend beroepschrift aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 25 februari 2002, nrs. AWB 00/7575 en AWB 00/7587, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Namens elk der partijen is een verweerschrift ingediend.
Het dagelijks bestuur heeft op 24 juni 2002 ter uitvoering van de aangevallen uitspraak een nieuw besluit op bezwaar genomen en de Raad daarvan in kennis gesteld. Betrokkene heeft hierop gereageerd.
Namens het dagelijks bestuur zijn nadere stukken ingezonden.
De gedingen zijn gevoegd met het geding 02/2253 AW en 02/4608 AW behandeld ter zitting van 22 juli 2004, waar betrokkene in persoon is verschenen, bijgestaan door
mr. M.B.Ph. Geeraedts, advocaat te ’s-Hertogenbosch. Het dagelijks bestuur heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.T.J.H. Berns, advocaat te ’s-Hertogenbosch, bijgestaan door drs. C. Wijkmans, als arts AGZ werkzaam bij de GGD Hart voor Brabant.
II. MOTIVERING
1. De Raad gaat uit van de volgende van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Betrokkene was werkzaam in de functie van sociaal verpleegkundige AGZ bij de Gewestelijke Gezondheidsdienst Brabant-Noordoost, aan welke functie de werkterreinen indicatiestelling en advisering, infectieziektebestrijding en hygiëne en gezondheidsbevor-dering zijn verbonden. Bij besluit van 6 mei 1998 heeft het dagelijks bestuur deze functie gewaardeerd met toepassing van het Gemeentelijk Functiewaarderingssysteem, GFS- 1986, hetgeen heeft geleid tot handhaving van de indeling in salarisschaal 8. Daarbij is uitgegaan van indeling in hoofdgroep IV, met een totaalscore van 8 punten, waaronder voor de secundaire factoren handelingsvrijheid en contact ieder 2 punten.
1.2. Na bezwaar is bij besluit van 7 november 2000 de score voor handelingsvrijheid gehandhaafd, maar is de factor contact met 1 punt opgewaardeerd, waardoor de totaalscore nader is bepaald op 9 punten. De salarisindeling is evenwel ongewijzigd gebleven.
1.3. Bij de aangevallen uitspraak is het beroep gegrond verklaard, het besluit van
7 november 2000 vernietigd en is het dagelijks bestuur opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak, met bepalingen over vergoeding van proceskosten en griffierecht. Hiertoe heeft de rechtbank kort gezegd geoordeeld dat de waardering van de factor handelingsvrijheid met 2 punten op onvoldoende gronden berust omdat gebleken is dat controle van het werk in de praktijk niet of nauwelijks plaatsvindt. De waardering van de factor contact met 3 punten heeft de rechtbank wel houdbaar geacht.
1.4. Bij het in rubriek I vermelde nieuwe besluit van 24 juni 2002 heeft het dagelijks bestuur het bezwaar van betrokkene in zoverre gegrond verklaard dat de factor handelingsvrijheid met 3 punten is gewaardeerd, hetgeen een indeling in salarisschaal 9 als gevolg heeft. De ingangsdatum van de salarisverhoging is bepaald op 1 augustus 1998. De Raad betrekt dit besluit, nu dat niet geheel tegemoet komt aan de bezwaren van betrokkene, op de voet van de artikelen 6:18 en 6:19 in samenhang met artikel 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bij de onderhavige gedingen.
2. In geschil is de waardering van de secundaire factoren handelingsvrijheid en contact. Het dagelijks bestuur is van opvatting dat de handelingsvrijheid vanwege de medische eindverantwoordelijkheid van met name de arts AGZ beperkter is dan door de rechtbank is aangenomen. Betrokkene heeft naar voren gebracht dat de factor contact, gelet op de te voeren slecht-nieuws gesprekken, is ondergewaardeerd. Ook heeft hij aangevoerd dat de inpassing in salarisschaal 9 op een eerder tijdstip dan op de in het nieuwe besluit vermelde datum van 1 augustus 1998 dient in te gaan.
3. De Raad stelt evenals de rechtbank voorop dat de rechterlijke toetsing met betrekking tot functiewaardering een terughoudende dient te zijn, in die zin dat de rechter zich, naast de overigens in aanmerking komende toetsing van het bestreden besluit aan regels van geschreven en ongeschreven recht en algemene rechtsbeginselen, moet beperken tot de vraag of de in geding zijnde waardering op onvoldoende gronden berust. Dit laatste betekent dat eerst tot vernietiging van de omstreden waardering kan worden overgegaan als deze als onhoudbaar moet worden aangemerkt. Daarvoor is ontoereikend dat een andere, hogere waardering op zichzelf verdedigbaar is.
4. De waardering van de secundaire factor handelingsvrijheid.
4.1. Volgens het hier toepasselijke functiewaarderingssysteem gaat het bij deze factor om de mogelijkheid die de functie biedt om beslissingen naar eigen inzicht te nemen. Deze mogelijkheid wordt beperkt door toezicht, controle, toetsing en beoordeling door of namens de leiding. De frequentie hiervan wordt mede als maatstaf gebruikt voor het bepalen van de score. Bij het bepalen van de score mogen uitsluitend die werkzaam-heden in aanmerking komen die van overwegende invloed zijn geweest voor de bepaling van het totale werk- en denkniveau.
4.2. De door het dagelijks bestuur toegekende score van 2 punten betekent volgens het functiewaarderingssysteem dat het werk of werkresultaat steekproefsgewijs, dan wel in grote lijnen wordt gecontroleerd/getoetst/beoordeeld. De - op één na hoogste - score van 3 punten wordt behaald als het werk of werkresultaat aan een eindcontrole/toetsing/ beoordeling kan worden onderworpen, welke in de praktijk evenwel niet of nauwelijks plaatsvindt.
4.3. Uit de formatieplaatsbeschrijving van de sociaal verpleegkundige AGZ volgt dat deze verpleegkundige binnen de verpleegkundige beroepsverantwoordelijkheid zelf verantwoordelijk is voor de uitvoering van de taken, ingevolge de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Big) functioneel bevoegd is voor het geven van injecties, welke handeling hij uitvoert volgens de structuur van de bevoegdheidsregeling van de dienst, en dat hij bij het stellen van de indicatie voor injecties werkt volgens landelijk protocol en kwaliteitsprofiel. Overigens is hij verantwoordelijk voor een adequate uitvoering van de opgedragen taken/werkzaamheden en het consulteren van andere disciplines, c.q. bespreken van casuïstiek in zeer complexe problematiek. Als functie-eis geldt onder meer dat hij zelfstandig moet kunnen handelen en optreden.
Dat de werkzaamheden aan controle worden onderworpen kan uit deze formatieplaats-beschrijving niet worden afgeleid.
4.4.1. De uit de formatieplaatsbeschrijving van de arts AGZ voortvloeiende medische verantwoordelijkheid voor de sociaal-medische advisering, het begeleiden van hygiëne-onderzoeken en de vaccinatie van reizigers biedt naar het oordeel van de Raad onvol-doende steun voor het standpunt van het dagelijks bestuur dat deze arts wordt geacht het werk van de sociaal verpleegkundige AGZ in die mate en ook op de overige taakonder-delen te controleren dat een score van 2 punten gerechtvaardigd zou zijn. De Raad neemt hierbij mede in aanmerking dat de arts AGZ geen punten heeft gescoord voor de factor leidinggeven. De Raad leidt hieruit af dat de arts niet was belast met het geven van richting aan de activiteiten van de sociaal verpleegkundigen. Voorts is van belang dat het dagelijks bestuur heeft erkend dat het werk van de sociaal verpleegkundige AGZ in de praktijk niet of nauwelijks werd gecontroleerd, hetgeen spoort met de in 4.2. vermelde beschrijving van een score van 3 punten. De stelling dat deze situatie deels te wijten was aan een langdurige afwezigheid van de arts AGZ kan de Raad niet volgen nu desgevraagd ter zitting naar voren is gebracht dat deze arts in de periode van 1994 tot en met 1998 in totaal weliswaar 58 weken, verspreid over vier perioden, afwezig is geweest maar dat steeds in vervanging is voorzien.
Dat de taken van de arts AGZ en de sociaal verpleegkundige op een aantal onderdelen een overlap vertonen, noopt tot afstemming, maar impliceert niet noodzakelijkerwijs , nu dat overigens uit de beschrijvingen niet blijkt, dat sprake is van toezicht, toetsing, beoordeling of controle door de arts AGZ.
4.4.2. Om die reden leggen de in hoger beroep door het dagelijks bestuur ingebrachte verslagen van (werk)overleggen, waarin sprake is van terugkoppeling naar de arts AGZ, onvoldoende gewicht in de schaal voor een ander oordeel. De eveneens in hoger beroep overgelegde protocollen en de memo van drs. C. Wijkmans van 5 april 2000 leiden evenmin tot een ander oordeel. Deze protocollen en de in die memo genoemde wetgeving, te weten de Wet collectieve preventie en volksgezondheid, de Infectieziekte-wet en de Kwaliteitswet zorginstellingen, hebben immers geen betrekking op de handelingsvrijheid van de sociaal verpleegkundige AGZ in relatie tot de artsen AGZ. De arts TBC laat de Raad evenals de rechtbank buiten beschouwing, nu niet in geding is dat het werkterrein van deze arts dat van de sociaal verpleegkundige AGZ slechts in beperkte mate - en in het geval van betrokkene in het geheel niet - overlapt.
4.5. Gelet op het vorenoverwogene is de Raad evenals de rechtbank van oordeel dat de waardering van de factor handelingsvrijheid met 2 punten op onvoldoende gronden berust. Het hoger beroep van het dagelijks bestuur slaagt derhalve niet. De aangevallen uitspraak wordt dan ook in zoverre bevestigd.
5. De waardering van de secundaire factor contact.
5.1. Volgens het functiewaarderingssysteem komen bij deze factor de eisen tot uitdrukking die aan de contactvaardigheid in de functie worden gesteld met betrekking tot personen waarmee de functionaris in een niet hiërarchische verhouding staat.
5.2. De door het dagelijks bestuur toegekende score van 3 punten wordt gegeven als het contact is gericht op het verkrijgen van medewerking: er is sprake van een duidelijke belangentegenstelling, waarbij echter de beslissing vastligt, zodat het gaat om anderen ertoe te brengen tot actie over te gaan, danwel zulks juist niet te doen. Vaak is een machtsmiddel aanwezig. De - hoogste - score van 4 punten wordt gegeven bij een controversiële situatie, waarbij een beslissing tot stand komt, hetzij door overtuigen, hetzij door onderhandelen.
5.3. De Raad wijst erop dat de sociaal verpleegkundige AGZ blijkens de formatie-plaatsbeschrijving moet beschikken over een tactvolle, stimulerende en resultaatgerichte instelling. Dit vereiste houdt verband met de door betrokkene genoemde slecht-nieuws gesprekken - in geval van negatief advies over aanvragen van urgentie-verklaringen voor woningen of wanneer mensen worden gemotiveerd om middelen als malariapillen in te nemen in het kader van de reizigerszorg - en sluit aan bij de voormelde omschrijving van de op één na hoogste score 3.
Voorzover betrokkene heeft gesteld dat hij regelmatig te maken heeft met agressieve burgers, wijst de Raad er op dat dit blijkens de toelichting bij de onderhavige factor juist aanleiding geeft - en in dit geval ook heeft gegeven - voor toekenning van 3 punten.
5.4. De Raad oordeelt dan ook dat de waardering van de secundaire factor contact niet onhoudbaar is. Dit betekent dat het hoger beroep van betrokkene evenmin slaagt. De aangevallen uitspraak wordt derhalve ook op dit onderdeel bevestigd.
6. De ingangsdatum van de inpassing in salarisschaal 9.
6.1. Op grond van artikel 3, derde lid, van de hier van toepassing zijnde Regeling functie- en inconveniëntenwaardering geldt als begindatum voor het maken van een formatie-plaatsbeschrijving de datum waarop de desbetreffende formatieplaats is ontstaan en gelden de op dat tijdstip bestaande salarisindelingen als vertrekpunt. Aan de in het nieuwe besluit neergelegde ingangsdatum van de inpassing in salarisschaal 9, te weten
1 augustus 1998, heeft het dagelijks bestuur ten grondslag gelegd dat de formatieplaats-beschrijving is vastgesteld op 9 juli 1998. Hieraan is ter zitting van de Raad toegevoegd dat de onderhavige formatieplaats in juli 1998 is ontstaan. De Raad heeft voor laatst-genoemd standpunt in de gedingstukken geen aanknopingspunten kunnen vinden. Betrokkene heeft daarentegen gewezen op een brief van 14 december 1999 van het dagelijks bestuur - in het kader van het uiteindelijk niet doorgezette plan om tot op de persoon toegesneden beschrijvingen te komen - met het verzoek om een beschrijving te maken van de taken die (reeds) van toepassing waren in 1994, welke taken vervolgens zouden worden gewaardeerd. Het dagelijks bestuur heeft daar niets van wezenlijke betekenis tegen ingebracht en nagelaten zijn standpunt nader te adstrueren.
6.2. Deze onduidelijkheid maakt dat het nieuwe besluit van 24 juni 2002 niet in stand kan blijven wegens strijd met het in artikel 7:12 van de Awb vervatte motiveringsbeginsel. Derhalve is het beroep dat betrokkene wordt geacht daartegen te hebben ingesteld gegrond en dient dit besluit te worden vernietigd.
7. De Raad acht termen aanwezig om het dagelijks bestuur met toepassing van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen tot vergoeding van een bedrag van € 644,- aan kosten wegens aan betrokkene in hoger beroep verleende rechtsbijstand.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep van betrokkene tegen het besluit van 24 juni 2002 gegrond en vernietigt dit besluit;
Bepaalt dat het dagelijks bestuur een nieuw besluit op bezwaar neemt met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
Veroordeelt het dagelijks bestuur in de proceskosten van betrokkene tot een bedrag van
€ 644,-, te betalen door de GGD Hart voor Brabant;
Bepaalt dat van de GGD Hart voor Brabant een griffierecht van € 409,- wordt geheven.
Aldus gegeven door mr. G.P.A.M. Garvelink-Jonkers als voorzitter en mr. A. Beuker-Tilstra en mr. J.Th. Wolleswinkel als leden, in tegenwoordigheid van P.W.J. Hospel als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 2 september 2004.
(get.) G.P.A.M. Garvelink-Jonkers.
(get.) P.W.J. Hospel.
HD
16.08