ECLI:NL:CRVB:2004:AQ8815

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 augustus 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
01/5832 AOW + 04/398 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake AOW-pensioen en toeslag met betrekking tot de berekening van het aan verzekerde toekomende bedrag

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door de erven van de heer [naam verzekerde] tegen een besluit van de Sociale verzekeringsbank. De heer [naam verzekerde] had op 24 mei 2000 een besluit ontvangen waarin hem een AOW-pensioen van f 575,12 bruto per maand werd toegekend, met een vakantie-uitkering van f 32,72 bruto per maand. Dit bedrag was gebaseerd op 48% van het maximale AOW-pensioen voor gehuwden of samenwonenden. Na een ongegrond verklaard bezwaar en een beroep bij de rechtbank Amsterdam, heeft de heer [naam verzekerde] hoger beroep ingesteld. Hij overleed op 10 juli 2002, waarna zijn erven het hoger beroep voortzetten.

Op 13 januari 2004 heeft de Sociale verzekeringsbank een nieuw besluit genomen, waarin werd vastgesteld dat de echtgenote van de heer [naam verzekerde] verzekerd was geweest over een periode van 19 jaren, wat leidde tot een recht op een toeslag van 38% van de maximale toeslag. De Raad heeft vastgesteld dat de berekening van het AOW-pensioen en de toeslag niet correct was, omdat er met verkeerde bedragen was gerekend. De Raad heeft daarom besloten om zelf in de zaak te voorzien en het AOW-pensioen met ingang van juli 2000 vast te stellen op € 264,63 per maand en de toeslag op € 209,50 per maand, wat een totaalbedrag van € 474,13 per maand oplevert.

De Raad heeft het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard, omdat het nieuwe besluit van 13 januari 2004 niet volledig tegemoet kwam aan de eisen van de appellanten. De Raad heeft ook bepaald dat de Sociale verzekeringsbank het in hoger beroep betaalde griffierecht volledig moet vergoeden. De uitspraak is gedaan op 20 augustus 2004 door de Centrale Raad van Beroep, met mr. H. van Leeuwen als voorzitter en mr. T.L. de Vries en mr. H.J. Simon als leden.

Uitspraak

01/5832 AOW
04/398 AOW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
de erven van [naam verzekerde], laatstelijk gewoond hebbend te [woonplaats] (Marokko), appellanten,
en
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 januari 2003 zijn de artikelen 3, 4 en 5 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, voor zover het betreft de Sociale verzekeringsbank in werking getreden. Thans oefent gedaagde de taken en bevoegdheden uit die tot die datum werden uitgeoefend door de Sociale Verzekeringsbank. In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan de Sociale Verzekeringsbank.
Op 24 mei 2000 heeft gedaagde ten aanzien van [naam verzekerde] (hierna te noemen: verzekerde) een besluit genomen met onder meer de volgende inhoud:
Met ingang van juli 2000 hebt u recht op een AOW-pensioen van f 575.12 bruto per maand en een vakantie-uitkering van
f 32,72 bruto per maand, Dit is 48% van het maximale AOW-pensioen voor een gehuwde of een ongehuwde die samenwoont.
Ook hebt u met ingang van juli 2000 recht op een toeslag van f 95,85 bruto per maand en een vakantie-uitkering van f 5,45 bruto per maand.
Het bezwaar dat verzekerde op 13 juni 2000 tegen dat besluit heeft gemaakt, heeft gedaagde bij het bestreden besluit van
5 januari 2001 ongegrond verklaard. Verzekerde heeft hierop beroep ingesteld bij de rechtbank Amsterdam, waarbij hij heeft gevraagd zijn ouderdomspensioen krachtens de Algemene Ouderdomswet (AOW) op een bedrag van f 1080,- vast te stellen.
Bij brief van 13 juli 2001 heeft gedaagde de rechtbank verzocht het beroep gegrond te verklaren, omdat bij de berekening van het ouderdomspensioen en de toeslag geen rekening was gehouden met de periode van verzekering van zijn echtgenote.
De rechtbank heeft bij uitspraak van 18 oktober 2001 (reg. nr. AWB 01/545 AOW) het door verzekerde tegen het bestreden besluit ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard met bepaling dat het betaalde griffierecht door gedaagde dient te worden vergoed.
Op de in het beroepschrift vermelde gronden heeft verzekerde tegen bovengenoemde uitspraak hoger beroep ingesteld.
Verzekerde is op 10 juli 2002 overleden.
Op 13 januari 2004 heeft gedaagde - kennelijk onder intrekking van het besluit op bezwaar van 5 januari 2001 - opnieuw op het bezwaarschrift van 13 juni 2000 beslist. In bedoeld besluit van 13 januari 2004 staat onder meer het volgende vermeld:
Uit een daartoe ingesteld onderzoek naar de verzekerde tijdvakken van de echtgenote is het volgende gebleken. De echtgenote is verzekerd geweest over de periode 27 november 1970 tot 1 december 1988. Dit is een periode van 19 jaren. Voor elk verzekerd jaar wordt 2% toeslag opgebouwd. De heer [naam verzekerde] heeft dan ook recht op een toeslag ter hoogte van 38% van de maximale toeslag.
Het maximale AOW-pensioen voor een gehuwde is vastgesteld op f 1079,37 bruto per maand. U hebt daarom recht op een pensioen van 48% x f 1079,37 = f 518,10 bruto per maand. Ook de maximale toeslag is vastgesteld op f 1079,37 bruto per maand. De heer [naam verzekerde] heeft dan ook recht op een toeslag van 38% x f 1079,37 = f 410,16 bruto per maand.
Uw AOW-pensioen met toeslag bedraagt in totaal f 928,26 per maand.
Desgevraagd heeft gedaagde bij brief van 23 april 2004 het volgende medegedeeld:
Het antwoord op deze vragen is dat gerekend is met een verkeerd pensioenbedrag in de beschikking op bezwaar. Over de periode juli 2000 tot en met december 2000 bedraagt het maximale AOW-pensioen voor een gehuwde f 1214,93 bruto per maand. De heer [naam verzekerde] heeft recht op 48% x f 1214,93 = 583,17 per maand. Het bedrag van de maximale toeslag bedraagt eveneens f 1214,93 per maand. De heer [naam verzekerde] heeft recht op 38% x f 1214,93 = f 461,67. Het AOW-pensioen en de toeslag bedraagt derhalve in totaal f 583,17 + f 461,67 = f 1044,84 per maand.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad, gehouden op 15 juli 2004, waar appellanten niet zijn verschenen en waar gedaagde zich heeft laten vertegenwoordigen door mr. P.C.J. van de Nes, werkzaam bij de Sociale verzekeringsbank.
II. MOTIVERING
Zoals blijkt uit hetgeen in rubriek I van deze uitspraak is vermeld, heeft gedaagde hangende het hoger beroep op 13 januari 2004 een nieuw besluit op bezwaar genomen. Nu dat besluit niet volledig tegemoet komt aan het beroep van appellanten dient onder toepassing van de bepalingen 6:18, 6:19 en 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het beroep geacht worden mede gericht te zijn tegen dit besluit.
De Raad stelt voorts vast appellanten in het onderhavige geval gelet ondermeer op het nieuwe besluit van 13 januari 2004 geen belang meer hebben bij het hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak. Derhalve dient het hoger beroep niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Vervolgens dient de Raad te beoordelen of meer genoemd besluit van 13 januari 2004 in rechte stand kan houden.
Deze vraag beantwoordt de Raad ontkennend. Daartoe overweegt de Raad dat, zoals blijkt uit de in rubriek I aangehaalde brief d.d. 23 april 2004 van gedaagde, in bedoeld besluit van verkeerde pensioenbedragen is uitgegaan. Hieruit volgt dat het beroep dat appellanten geacht worden te hebben ingesteld tegen het besluit van 13 januari 2004, gegrond moet worden verklaard en dat dit besluit wegens strijd met de betreffende bepalingen van de AOW dient te worden vernietigd.
Nu de Raad geen grond ziet de in gedaagdes brief van 23 april 2004 genoemde bedragen en de daaraan ten grondslag liggende berekening van het aan verzekerde toekomende pensioen en toeslag krachtens de AOW voor onjuist te houden, acht de Raad het aangewezen onder toepassing van artikel 8:72, vierde lid, laatste zinsdeel, van de Awb zelf in de zaak te voorzien. Derhalve stelt de Raad met ingang van juli 2000 het bedrag van het ouderdomspensioen krachtens de AOW op
f 583,17 (thans € 264,63) en het bedrag van de toeslag krachtens die wet op f 461,67 (thans € 209,50) per maand, zodat verzekerde aanspraak heeft op een totaal bedrag van f 1044,84 (thans € 474,13) per maand.
De Raad acht geen termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Awb gedaagde te veroordelen in de proceskosten van appellanten, nu niet gebleken is van voor vergoeding in aanmerking komende kosten.
Gelet op het hiervoor overwogene acht de Raad gronden aanwezig te bepalen dat de Sociale verzekeringsbank het in hoger beroep betaalde griffierecht volledig vergoedt.
Uit het vorenstaande vloeit voort dat dient te worden beslist als volgt.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk;
Verklaart het beroep dat appellanten geacht worden te hebben ingesteld tegen het besluit van 13 januari 2004, gegrond en vernietigt dat besluit;
Bepaalt dat met ingang van juli 2000 het ouderdomspensioen krachtens de AOW € 264,63 per maand bedraagt en dat met ingang van die datum het bedrag van de toeslag krachtens die wet € 209,50 per maand bedraagt, en dat derhalve in totaal een bedrag van € 474,13 per maand aan verzekerde dient te worden uitgekeerd;
Bepaalt dat de Sociale verzekeringsbank aan appellanten het gestorte recht van € 77,14 dient te vergoeden.
Aldus gegeven door mr. H. van Leeuwen als voorzitter en mr. T.L. de Vries en mr. H.J. Simon als leden in tegenwoordigheid van mr. M.F. van Moorst als griffier en in het openbaar uitgesproken op 20 augustus 2004.
(get.) H. van Leeuwen.
(get.) M.F. van Moorst.