ECLI:NL:CRVB:2004:AQ8171

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 augustus 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/270 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • G.P.A.M. Garvelink-Jonkers
  • J.Th. Wolleswinkel
  • F.A.M. Stroink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Korting op wachtgeld van ambtenaar wegens inkomsten uit arbeid

In deze zaak gaat het om de vraag of de korting op het wachtgeld van appellante, die werkzaam was als logopediste, terecht is toegepast op basis van artikel 10:15 van de CAR/UWO. Appellante had eervol ontslag gekregen van de gemeente Helden en ontving wachtgeld. Tijdens haar wachtgeldperiode had zij echter ook inkomsten uit andere werkzaamheden, waaronder een parttime dienstverband op een school en een zelfstandig praktijk. De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep van appellante tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Roermond, die het beroep ongegrond had verklaard.

De Raad oordeelt dat de gemeente bij de toepassing van de kortingsbepaling is uitgegaan van een juist bedrag aan aangehouden inkomsten. Appellante had in de jaren 1998 en 1999 hogere inkomsten uit arbeid dan in het jaar van haar ontslag, maar had in het schooljaar 1996-1997 haar werkzaamheden vrijwillig verminderd. De Raad stelt vast dat er geen medische onderbouwing is voor de gezondheidsproblemen die appellante aanvoert als reden voor haar verminderde werkzaamheden. De Raad bevestigt dat de inkomsten uit loondienst en die uit eigen bedrijf afzonderlijk moeten worden beoordeeld.

Uiteindelijk concludeert de Raad dat de door de gemeente toegepaste korting op het wachtgeld van appellante terecht is geweest. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er zijn geen termen aanwezig voor vergoeding van proceskosten. De uitspraak is gedaan op 19 augustus 2004.

Uitspraak

03/270 AW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellante], wonende te [woonplaats], appellante,
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Helden, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Namens appellante is op de daartoe bij beroepschrift aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 11 december 2002, nr. AWB 02/398 AW, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van 8 juli 2004, waar appellante, zoals tevoren bericht, niet is verschenen. Gedaagde heeft zich laten vertegenwoordigen door L.W.G.M. van Dijk, werkzaam bij de gemeente Helden.
II. MOTIVERING
1. Voor een uitgebreidere weergave van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat met het volgende.
1.1. Appellante was werkzaam als (parttime) logopediste bij de gemeente Helden. Bij besluit van 18 april 1995 is haar met ingang van 1 augustus 1995 eervol ontslag uit deze betrekking verleend wegens de opheffing daarvan. Tevens is haar wachtgeld toegekend op grond van de toenmalige Wachtgeldverordening van de gemeente Helden.
1.2. Ten tijde van haar ontslag was appellante (ook) reeds in dienstbetrekking werkzaam op een school, terwijl zij daarnaast inkomsten had uit de uitoefening van een praktijk als zelfstandig logopediste. In het schooljaar 1996-1997 is de omvang van de betrekking van appellante op bedoelde school op haar verzoek verminderd. Vanaf het schooljaar 1997-1998 is de omvang van de betrekking van appellante op die school wederom uitgebreid. Voorts heeft zij met ingang van 1 november 1999 een betrekking voor zeven uren per week op een andere school aanvaard. Daarnaast heeft appellante haar activiteiten als zelfstandig logopediste in 1998 verminderd en in 1999 geheel beëindigd.
1.3. Nadat gedaagde desgevraagd van appellante de voor de beoordeling van haar aan-spraak op wachtgeld noodzakelijke gegevens had verkregen betreffende de door haar in 1998 en 1999 verworven inkomsten uit arbeid, heeft gedaagde bij besluit van 22 mei 2001 - met toepassing van het inmiddels in de plaats van artikel 12 van de Wachtgeld-verordening gekomen artikel 10:15 van de in de gemeente geldende CAR/UWO - op het wachtgeld van appellante over die beide jaren een korting toegepast van respectievelijk
f 2.941,60 en f 5.853,44. Gedaagde heeft hierbij overwogen dat de inkomsten uit arbeid van appellante in 1996 en 1997 zijn gedaald ten opzichte van die in 1995, het jaar waarin zij werd ontslagen. In 1998 en 1999 is daarentegen weer sprake van hogere inkomsten uit arbeid. Aangezien appellante haar werkzaamheden in 1996/1997 vrijwillig heeft vermin-derd dienen haar inkomsten uit arbeid in dienstbetrekking in 1998 respectievelijk 1999 voorzover deze, afgezien van verhogingen ten gevolge van algemene salarismaatregelen, uitgaan boven de door haar in 1997 verworven inkomsten uit arbeid in dienstbetrekking, in aanmerking te worden genomen bij de berekening van de op het wachtgeld toe te passen korting. Daarbij heeft gedaagde nog opgemerkt dat inkomsten uit loondienst en inkomsten als zelfstandige geheel los van elkaar dienen te worden bezien.
1.4. Bij besluit van 28 februari 2002 heeft gedaagde het bezwaar van appellante tegen het besluit van 22 mei 2001 ongegrond verklaard, dit in overeenstemming met het advies van de vaste commissie voor de bezwaar- en beroepschriften in welk advies voor de motivering is verwezen naar een door deze commissie ongewijzigd overgenomen, door mr. M.J.M. Schoonhoven, verbonden aan Capra te ’s-Hertogenbosch, op 10 december 2001 uitgebracht advies.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het besluit van 28 februari 2002 ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft in hoger beroep naar voren gebracht dat de hoogte van haar inkomsten uit arbeid zowel in 1998 als in 1999 ongeveer gelijk waren aan die van haar inkomsten uit arbeid (in het jaar) vóór het ontslag, afgezien van de inkomsten uit haar dienstbetrekking bij de gemeente. Weliswaar heeft zij in het schooljaar 1996-1997 minder gewerkt doch dit vloeide voort uit de omstandigheid dat zij mede om gezondheidsredenen genoodzaakt was het wat rustiger aan te doen.
4.1. De Raad is van oordeel dat gedaagde bij de toepassing van de kortingsbepaling, vervat in artikel 10:15 van de CAR/UWO, is uitgegaan van een juist bedrag aan aangehouden inkomsten. De Raad heeft hierbij laten wegen dat appellante gedurende het schooljaar 1996-1997, en derhalve gedurende (ongeveer) twaalf maanden, verminderde inkomsten uit (aangehouden) arbeid in loondienst heeft genoten door beperking van haar werkzaamheden en dat appellante hier in feite vrijwillig voor heeft gekozen. Weliswaar heeft zij in dit verband over gezondheidsproblemen gesproken doch elke onderbouwing hiervan, bij voorbeeld in de vorm van een verklaring van een arts, ontbreekt. Bovendien heeft appellante ter zitting van de rechtbank volgens het daarvan opgemaakte proces-verbaal medegedeeld dat zij bewust heeft gekozen voor een rustiger jaar. Gelet op een en ander is de Raad van oordeel dat de door gedaagde bij de bepaling van de kortingsbedragen in aanmerking genomen inkomsten zijn voortgekomen uit werkzaamheden die eerst ná het ontslag ter hand zijn genomen in de zin van artikel 10:15 van de CAR/UWO. De Raad tekent hier nog bij aan dat hij het oordeel van gedaagde deelt dat een juiste toepassing van genoemd artikel meebrengt dat inkomsten uit dienstbetrekking enerzijds en inkomsten uit eigen bedrijf anderzijds afzonderlijk worden bezien. De inkomsten uit de verhoogde werkzaamheid in loondienst kunnen reeds hierom niet (deels) geacht worden in de plaats te zijn gekomen van de inkomsten als zelfstandig logopediste.
4.2. Gezien het vorenstaande slaagt het hoger beroep niet en dient de aangevallen uitspraak te worden bevestigd.
5. De Raad acht tot slot geen termen aanwezig toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. G.P.A.M. Garvelink-Jonkers als voorzitter en mr. J.Th. Wolleswinkel en prof. mr. F.A.M. Stroink als leden, in tegenwoordigheid van L. Savas als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 19 augustus 2004.
(get.) G.P.A.M. Garvelink-Jonkers.
(get.) L. Savas.
HD
26.07