de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, appellant,
[gedaagde], wonende te [woonplaats], gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Namens appellant is op bij beroepschrift aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 25 november 2002, nr. AWB 02/605 AW, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Namens appellant zijn desgevraagd nadere stukken ingezonden.
Het geding is behandeld ter zitting van 8 juli 2004, waar appellant zich heeft laten vertegenwoordigen door H. Hendriks, werkzaam bij KPMG FlexSourcing. Gedaagde is in persoon verschenen, bijgestaan door haar echtgenoot J.F. van Haastrecht.
1. Voor een meer uitgebreide weergave van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat met het volgende.
1.1. Gedaagde, werkzaam geweest in het onderwijs, heeft verzocht om een tegemoet-koming in haar ziektekosten ingevolge de Regeling ziektekostenvoorziening onderwijs en onderzoekpersoneel (Regeling zvoo) over het tijdvak juni 2000 tot en met mei 2001. Haar echtgenoot ontvangt een pensioen van het Mars Pensioenfonds (MPF) te Veghel. Door tussenkomst van het MPF zijn zij gezamenlijk tegen ziektekosten verzekerd bij OHRA, inmiddels CZ Zorgverzekeringen (CZ). De daarvoor verschuldigde premie wordt rechtstreeks door het MPF aan CZ voldaan. Een gedeelte van deze premie wordt door MPF ingehouden op het netto-pensioen, als eigen bijdrage van de verzekerden. Het resterende - grootste - gedeelte van de premie komt voor rekening van het MPF. Over deze zogenoemde werkgeversbijdrage draagt het MPF loonbelasting af, welke afdracht in mindering wordt gebracht op het bruto-pensioen.
1.2. Bij besluit van 23 november 2001, na bezwaar gehandhaafd bij het bestreden besluit van 30 januari 2002, heeft appellant de tegemoetkoming ingevolge de Regeling zvoo bepaald op nihil. Daarbij heeft appellant als voor vergoeding in aanmerking komende ziektekosten uitsluitend aangemerkt (de aan gedaagde toe te rekenen helft van) de eigen bijdrage in de verzekeringspremie. Dit bedrag komt niet uit boven de voor gedaagde geldende drempel en leidt dus niet tot een tegemoetkoming. De werkgeversbijdrage in de premie is door appellant buiten beschouwing gelaten, ook wat betreft de daarover verschuldigde loonbelasting. Daartoe heeft appellant overwogen dat die loonheffing een gevolg is van de "fiscalisering" van de werkgeversbijdrage als loon in natura. De loonheffing blijft weliswaar ten laste van gedaagde en haar echtgenoot, doch vloeit voort uit de belastingwet en is geen premie van een ziektekostenverzekering als bedoeld in de Regeling zvoo, aldus appellant.
1.3. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van gedaagde gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat appellant een nieuw besluit dient te nemen. Tevens is een bepaling gegeven omtrent het griffierecht.
2. Naar aanleiding van hetgeen in hoger beroep is aangevoerd, overweegt de Raad als volgt.
2.1. Ingevolge artikel 1 van de Regeling zvoo heeft de betrokkene die in voldoende mate is verzekerd tegen het risico van ziektekosten recht op een tegemoetkoming in de te zijnen laste blijvende ziektekosten.
2.2. In artikel 7, eerste lid, van de Regeling Zvoo is bepaald dat onder "te zijnen laste blijvende ziektekosten" wordt verstaan het bedrag van
a. de premie van een ziektekostenverzekering, aan een verzekeringsmaatschappij verschuldigd (…) en
b. de kosten van geneeskundige verzorging, indien en voor zover die voorkomen op een vergoedingenlijst (…),
een en ander na aftrek van een door het Rijk of door derden toegekende of toe te kennen tegemoetkoming in ziektekosten, voor zover betrokkene deze kosten noodzakelijkerwijs heeft gemaakt (…) en voorzover deze te zijnen laste blijven.
2.3. Ingevolge artikel 3 van het Besluit uitvoering Regeling ziektekostenvoorziening onderwijs en onderzoekpersoneel (Uitvoeringsbesluit zvoo, Stcrt. 2000, 55, nadien gewijzigd) wordt onder een door het Rijk of derden toegekende of toe te kennen tegemoetkoming in ziektekosten als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Regeling zvoo, voor zover hier van belang, verstaan het bedrag dat - na aftrek van de verschuldigde loonbelasting en premies volksverzekeringen volgens de tabel voor bijzondere beloningen ingevolge de Wet op de loonbelasting 1964 - door het Rijk of door derden is of wordt betaald.
2.4. Naar het oordeel van de Raad volgt uit dit samenstel van bepalingen dat de grondslag voor de aan gedaagde - voor haar aandeel - toe te kennen tegemoetkoming wordt gevormd door de totale door het MPF aan CZ betaalde verzekeringspremie verminderd met de door het MPF toegekende tegemoetkoming daarin, welke bestaat uit de werk-geversbijdrage minus de over die bijdrage verschuldigde loonbelasting. Dit laatste wordt nog eens buiten twijfel gesteld in de toelichting op artikel 3 van het Uitvoeringsbesluit zvoo: onder een door derden toegekende tegemoetkoming in ziektekosten wordt verstaan "de netto tegemoetkoming in ziektekosten".
2.5. Door op de aan CZ betaalde verzekeringspremie de werkgeversbijdrage volledig (bruto) in mindering te brengen, zonder die bijdrage eerst te verminderen met de daarover afgedragen en aan de echtgenoot van gedaagde in rekening gebrachte loonbelasting, heeft appellant gehandeld in strijd met de hiervoor genoemde bepalingen. Reeds daarom heeft de rechtbank het bestreden besluit terecht vernietigd. Al hetgeen door appellant in hoger beroep is aangevoerd, kan hieraan niet afdoen.
2.6. De aangevallen uitspraak dient derhalve te worden bevestigd.
3. De Raad acht termen aanwezig om appellant met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht te veroordelen tot vergoeding aan gedaagde van een bedrag groot € 14,70 aan reiskosten in hoger beroep.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak;
Veroordeelt appellant in de proceskosten van gedaagde tot een bedrag van € 14,70, te betalen door de Staat der Nederlanden;
Bepaalt dat met toepassing van artikel 22, derde lid, van de Beroepswet van de Staat der Nederlanden een griffierecht van € 409,- wordt geheven.
Aldus gegeven door mr. A. Beuker-Tilstra als voorzitter en mr. R. Kooper en mr. D.A.C. Slump als leden, in tegenwoordigheid van P.W.J. Hospel als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 19 augustus 2004.
(get.) A. Beuker-Tilstra.