ECLI:NL:CRVB:2004:AQ8162

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 augustus 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02/3424 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant door de Centrale Raad van Beroep

In deze zaak, behandeld door de Centrale Raad van Beroep, staat de mate van arbeidsongeschiktheid van de appellant centraal. De appellant, vertegenwoordigd door mr. M.H.J. Toxopeus, had in hoger beroep beroep ingesteld tegen een besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) dat zijn arbeidsongeschiktheid op 80 tot 100% had vastgesteld. Dit besluit was eerder door de rechtbank 's-Gravenhage in een uitspraak van 3 juni 2002 bevestigd. De Raad heeft de zaak behandeld op 25 juni 2004, waarbij de appellant in persoon aanwezig was en bijgestaan door zijn advocaat. Gedaagde was vertegenwoordigd door mr. M. de Graaff.

De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn uitspraak van 6 augustus 2004 geoordeeld dat de eerdere beslissing van de rechtbank om het besluit van het Uwv te bevestigen terecht was. De Raad heeft de argumenten van de appellant in hoger beroep als een herhaling van eerdere stellingen beschouwd, die door de rechtbank al op goede gronden waren verworpen. De Raad heeft geen aanleiding gevonden om tot een ander oordeel te komen, en heeft het hoger beroep van de appellant afgewezen. Tevens zijn er geen termen aanwezig geacht voor de toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, wat betekent dat er geen proceskostenveroordeling plaatsvond.

De uitspraak bevestigt de eerdere beslissing en onderstreept de geldigheid van de vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid van de appellant, die al geruime tijd ongewijzigd was gebleven. De uitspraak is openbaar uitgesproken en ondertekend door de voorzitter en de leden van de Raad, met de griffier aanwezig.

Uitspraak

02/3424 WAO
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoerings-organisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan het Lisv.
Bij besluit van 11 december 2000 heeft gedaagde ongegrond verklaard het bezwaar van appellant tegen het besluit van 29 september 2000 waarbij gedaagde de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant onveranderd heeft vastgesteld op 80 tot 100%.
De rechtbank ’s-Gravenhage heeft bij uitspraak van 3 juni 2002, reg.nr. AWB 01/223 WAO, het beroep tegen het besluit van 11 december 2000 ongegrond verklaard.
Tegen die uitspraak heeft mr. M.H.J. Toxopeus, advocaat te Zoetermeer, op bij beroepschrift (met bijlagen) aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld.
Gedaagde heeft een verweerschrift, gedateerd 6 september 2002, ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad, gehouden op 25 juni 2004, waar appellant in persoon is verschenen, bijgestaan door mr. Toxopeus, voornoemd, en waar gedaagde zich heeft laten vertegenwoordigen door mr. M. de Graaff, werkzaam bij het Uwv.
II. MOTIVERING
Voor een uitvoerige uiteenzetting van de in dit geding van belang zijnde feiten verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak.
In hoger beroep ligt ter beantwoording de vraag voor of bij de aangevallen uitspraak terecht is beslist tot instandlating van gedaagdes besluit van 11 december 2000.
De Raad beantwoordt deze vraag bevestigend, onder overneming van de door de rechtbank in de aangevallen uitspraak gebezigde gronden. In hetgeen namens appellant in hoger beroep is aangevoerd - in essentie een herhaling van hetgeen in eerste aanleg naar voren is gebracht en door de rechtbank op goede gronden is verworpen - heeft de Raad geen aanleiding gevonden om tot een andersluidend oordeel te komen.
Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep niet kan slagen.
De Raad acht geen termen aanwezig voor toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. D.J. van der Vos als voorzitter en mr. G.J.H. Doornewaard en mr. A.W.M. Bijloos als leden, in tegenwoordigheid van mr. A.C.W. van Huussen als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 6 augustus 2004.
(get.) D.J. van der Vos.
(get.) A.C.W. van Huussen.
MH