ECLI:NL:CRVB:2004:AQ7523
Centrale Raad van Beroep
- Eerste aanleg - meervoudig
- D.J. van der Vos
- G.J.H. Doornewaard
- A.W.M. Bijloos
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de WAO-schatting en arbeidsongeschiktheid van gedaagde
In deze zaak, behandeld door de Centrale Raad van Beroep op 6 augustus 2004, staat de beoordeling van de WAO-schatting centraal. De Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) is in hoger beroep gegaan tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die het beroep van gedaagde gegrond had verklaard en het besluit van het Uwv had vernietigd. Gedaagde had een WAO-uitkering ontvangen, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15-25%. De rechtbank had geoordeeld dat de medische beoordeling door de ingeschakelde deskundige, dr. B.A. de Jong, niet voldoende was meegenomen in de besluitvorming van het Uwv.
De Raad heeft in zijn overwegingen het verschil van inzicht tussen de deskundigen van het Uwv en de rechtbank besproken. De deskundige van de rechtbank, dr. De Jong, had geconcludeerd dat gedaagde meer beperkingen had dan het Uwv had aangenomen. De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de conclusies van De Jong gevolgd moesten worden, aangezien deze deskundige over alle relevante medische gegevens beschikte en zijn oordeel goed gemotiveerd was.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep van het Uwv niet slaagde. Tevens werd het Uwv veroordeeld in de proceskosten van gedaagde, die op € 644,-- werden begroot. De Raad benadrukte dat het oordeel van de door de rechter ingeschakelde onafhankelijke medische deskundige in beginsel gevolgd dient te worden, tenzij er voldoende redenen zijn om hiervan af te wijken. In dit geval waren die redenen niet aanwezig, waardoor de eerdere uitspraak werd bevestigd.