ECLI:NL:CRVB:2004:AQ7213
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- D.J. van der Vos
- G.J.H. Doornewaard
- A.W.M. Bijloos
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de aanvraag voor WAJONG-uitkering en de toepassing van de hoofdregel voor ingangsdatum
In deze zaak gaat het om de beoordeling van een aanvraag voor een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (WAJONG). Appellante heeft in hoger beroep beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Utrecht, die haar bezwaar tegen de ingangsdatum van de uitkering ongegrond had verklaard. De Centrale Raad van Beroep behandelt de vraag of er sprake is van een bijzonder geval dat rechtvaardigt dat de uitkering eerder wordt verleend dan met ingang van een jaar voor de datum van aanvraag.
De feiten van de zaak zijn als volgt: Appellante heeft op 8 mei 2000 een aanvraag ingediend voor een WAJONG-uitkering, waarbij zij stelde dat zij sinds juni 1996 arbeidsongeschikt is. De aanvraag werd door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) gehonoreerd, maar met terugwerkende kracht vanaf 8 mei 1999, een jaar voor de aanvraagdatum. Appellante was van mening dat er sprake was van een bijzonder geval, omdat zij door ernstige psychische problemen niet in staat was om eerder een aanvraag in te dienen.
De rechtbank oordeelde dat appellante in juli 1998, toen zij haar huisarts bezocht, in staat was om een aanvraag te doen. De Raad overweegt dat er geen medische redenen zijn die erop wijzen dat appellante niet in staat was om eerder een aanvraag in te dienen. De Raad concludeert dat appellante, ondanks haar psychische problemen, in staat was om haar huisarts te bezoeken en dat dit moment kan worden aangemerkt als het eerste moment waarop zij een aanvraag had kunnen indienen.
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat er geen termen zijn om af te wijken van de hoofdregel dat een uitkering niet eerder wordt verleend dan met ingang van een jaar voor de datum van aanvraag. De Raad wijst erop dat appellante in vergelijkbare omstandigheden in staat was om een aanvraag te doen en dat haar psychische problemen niet in de weg stonden aan het indienen van de aanvraag. De uitspraak wordt bevestigd en de Raad acht geen termen aanwezig om gedaagde in de kosten te veroordelen.