ECLI:NL:CRVB:2004:AQ7018

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 augustus 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02/1969 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van het WAO-herzieningsbesluit en de gevolgen voor de arbeidsongeschiktheidsclassificatie

In deze zaak gaat het om de intrekking van een WAO-herzieningsbesluit. Appellant, wonende in Spanje, heeft in hoger beroep beroep ingesteld tegen de beslissing van de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) die zijn bezwaar tegen de intrekking van zijn uitkering ongegrond heeft verklaard. De intrekking vond plaats op basis van een besluit van 31 oktober 1997, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant werd herzien van 35-45% naar 25-35%. De Centrale Raad van Beroep heeft in deze uitspraak de vraag behandeld waartoe de intrekking van het herzieningsbesluit strekt en of het bezwaar van appellant terecht niet-ontvankelijk was verklaard.

De Raad heeft vastgesteld dat de rechtbank Amsterdam in een eerdere uitspraak het beroep van appellant tegen het besluit van 18 januari 2000 gegrond heeft verklaard, maar dat de gronden van appellants bezwaar niet gericht waren tegen het primaire besluit van 31 oktober 1997. De rechtbank concludeerde dat de intrekking van het herzieningsbesluit enkel de uitkeringssituatie tot 1 oktober 1997 herstelde, en dat de bezwaren van appellant niet konden leiden tot een hogere indeling in de arbeidsongeschiktheidsklasse. De Centrale Raad van Beroep heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd en geoordeeld dat het hoger beroep van appellant niet slaagde.

De Raad benadrukt dat de intrekking van het besluit van 10 maart 1997, dat de uitkering van appellant betrof, zorgvuldig is uitgevoerd, gezien de verouderde medische gegevens waarop het eerdere besluit was gebaseerd. De Raad heeft geen aanleiding gezien om de beslissing van de rechtbank te herzien en heeft de aangevallen uitspraak bevestigd. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, waarbij de voorzitter en de leden unaniem tot dit oordeel zijn gekomen.

Uitspraak

02/1969 WAO
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats] (Spanje), appellant,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan het Lisv.
Bij besluit van 18 januari 2000 heeft gedaagde ongegrond verklaard het door appellant bij brief van 10 december 1997 gemaakte bezwaar tegen zijn besluit van 31 oktober 1997 tot intrekking van zijn besluit van 10 maart 1997 waarbij hij de aan appellant laatstelijk naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35-45% op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekende uitkering in het kader van de TBA-herbeoordeling per 1 oktober 1997 heeft herzien en nader vastgesteld naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25-35%.
Bij uitspraak van 4 februari 2002, kenmerk WAO 00/383, heeft de rechtbank Amsterdam het beroep van appellant tegen het besluit van 18 januari 2000 (hierna: bestreden besluit) gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, appellants bezwaarschrift van 10 december 1997 niet-ontvankelijk verklaard, bepaald dat haar uitspraak in de plaats treedt van het bestreden besluit, gedaagde veroordeeld in de door het Uwv aan appellant te vergoeden proceskosten en bepaald dat het Uwv aan appellant het griffierecht vergoedt.
Tegen deze uitspraak heeft appellant op bij aanvullend beroepschrift van 24 mei 2002 aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld.
Gedaagde heeft een verweerschrift, gedateerd 19 juni 2002, ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad, gehouden op 2 juli 2004.
Voor appellant is verschenen mr. C.A.J. de Roy van Zuydewijn, advocaat te Amsterdam, en voor gedaagde mr. M.H.A.H. Smithuysen, werkzaam bij het Uwv.
II. MOTIVERING
Dit geding wordt beheerst door het antwoord op de vraag waartoe de intrekking van het herzieningsbesluit van 10 maart 1997 bij het primaire besluit van 31 oktober 1997 strekt.
De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak vastgesteld dat met die intrekking uitsluitend is beoogd de laatstelijk tot 1 oktober 1997 bestaand hebbende uitkeringssituatie (indeling in de arbeidsongeschiktheidsklasse 35-45%) te herstellen. Appellants standpunt dat het besluit van 31 oktober 1997 strekt tot indeling per 1 oktober 1997 in de evenvermelde klasse is door de rechtbank dan ook niet onderschreven.
Vervolgens heeft de rechtbank de conclusie getrokken dat appellants bezwaar niet anders kan bewerkstelligen dan het ongedaan maken van die intrekking van het herzieningsbesluit. De gronden van appellants bezwaar strekken evenwel slechts tot indeling in een hogere klasse dan 35-45% en zijn derhalve niet gericht tegen het primaire besluit van 31 oktober 1997, aldus voorts de rechtbank, die op grond daarvan tot het oordeel is gekomen dat gedaagde appellant bij gebrek aan belang in diens bezwaar ten onrechte niet niet-ontvankelijk heeft verklaard.
Anders dan appellant en met de rechtbank kan de Raad in de brief van gedaagde van 31 oktober 1997 - ook al laat deze aan duidelijkheid wel te wensen over - niet meer of anders lezen dan de mededeling dat daarbij het besluit van 10 maart 1997 wordt ingetrokken met als gevolg zonder meer herleving van de uitkeringssituatie die tot aan 1 oktober 1997 bestond, te weten een uitkering naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35-45%.
Tot die intrekking is door gedaagde overgegaan uit het door vaste jurisprudentie van de Raad ingegeven oogpunt van zorgvuldigheid, nu de medische gegevens op basis waarvan dat besluit was genomen, dateerden van september 1995 en derhalve van te oude datum waren. Dit betekent (gerekend vanaf het moment van die intrekking) dat een éénmalige TBA-herbeoordeling met als resultaat een besluit tot indeling per nader te bepalen datum in dezelfde of een andere arbeidsongeschiktheidsklasse eerst zal kunnen plaatsvinden, nadat medische gegevens van recente datum beschikbaar zullen zijn gekomen.
De Raad kan onder de hiervoor gegeven omstandigheden het aldus beargumenteerde oordeel van de rechtbank dan ook volledig onderschrijven.
Appellant heeft zich in hoger beroep ter onderbouwing van zijn standpunt nog beroepen op een tweetal uitspraken van de Raad (van 23 januari 1998, USZ 1998/87, en van 11 mei 1999, RSV 1999/219). Het beroep daarop moet evenwel falen, omdat die uitspraken betrekking hebben op situaties die worden beheerst door het antwoord op een geheel andere, in het thans aanhangige geval niet aan de orde zijnde vraag, te weten of sprake is van een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
Aangezien voorts geen termen aanwezig zijn om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb, wordt beslist als volgt.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. T.L. de Vries als voorzitter en mr. H.J. Simon en
mr. G.J.H. Doornewaard als leden in tegenwoordigheid van C. Molle als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 13 augustus 2004.
(get.) T.L. de Vries.
(get.) C. Molle.
RG