ECLI:NL:CRVB:2004:AQ6971
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- J. Janssen
- A.C.W. van Huussen
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de ontvankelijkheid van bezwaar tegen besluit tot weigering van WAO-uitkering
In deze zaak gaat het om de ontvankelijkheid van het bezwaar van appellant tegen het besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, dat op 18 april 2002 is genomen. Dit besluit weigerde appellant een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar dit bezwaar is op 15 augustus 2002 niet-ontvankelijk verklaard wegens niet verschoonbare termijnoverschrijding. De rechtbank Amsterdam heeft in een eerdere uitspraak op 1 december 2003 het beroep van appellant tegen deze niet-ontvankelijkverklaring ongegrond verklaard.
Appellant is het niet eens met deze uitspraak en stelt dat de gedaagde partij hem niet heeft geïnformeerd over de mogelijkheid om een voorlopig bezwaar in te dienen. Hij betoogt dat als hij deze informatie had ontvangen, hij tijdig bezwaar had kunnen maken. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak op 11 juni 2004 behandeld, waarbij appellant in persoon aanwezig was en gedaagde werd vertegenwoordigd door mr. E. van Hilten.
De Raad overweegt dat er geen rechtsregel bestaat die gedaagde verplicht om ongevraagd informatie te verstrekken over de mogelijkheid van het indienen van een voorlopig bezwaarschrift. De Raad concludeert dat appellant zelf in verzuim is geweest en bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank. Er zijn geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, wat betekent dat er geen proceskosten worden toegewezen. De uitspraak is gedaan door mr. J. Janssen als voorzitter en mr. A.C.W. van Huussen als griffier, en is openbaar uitgesproken op 23 juli 2004.