ECLI:NL:CRVB:2004:AQ6910
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- H.A.A.G. Vermeulen
- A. Beuker-Tilstra
- L.F.M. Verhey
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van BWOO-uitkering na aanvaarding van werk
In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die op 8 mei 2003 haar beroep gegrond verklaarde, maar de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand liet. Appellante ontving vanaf 1 augustus 2000 een uitkering op basis van het Besluit Werkloosheid onderwijs- en onderzoekpersoneel (BWOO) vanwege een urenverlies van gemiddeld 19 uur en 51 minuten per week. Per 4 februari 2002 is zij echter gaan werken voor gemiddeld 17 uur en 10 minuten per week, wat leidde tot de beëindiging van haar uitkering per die datum. De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen handhaafde dit besluit na bezwaar.
De rechtbank oordeelde dat de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen niet bevoegd was om het besluit te nemen, maar dat de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit dat wel was. Desondanks oordeelde de rechtbank dat de beëindiging van de BWOO-uitkering terecht was, en liet de rechtsgevolgen van het besluit in stand. In hoger beroep was de vraag of de rechtbank terecht de rechtsgevolgen in stand had gelaten.
De Raad overwoog dat de beëindiging van de uitkering voortvloeit uit dwingendrechtelijke bepalingen van het BWOO. Appellante had erkend dat haar uitkering per 4 februari 2002 moest worden ingetrokken, maar stelde dat er enige nuancering nodig was. Ze voerde aan dat haar salaris minus de uitkering boven een bepaald minimum zou moeten liggen en dat zij op advies van haar maatschappelijk werker een dienstverband had aangevraagd met minder uren dan waarvoor zij een uitkering ontving. De Raad kon appellante hierin niet volgen, aangezien de beëindiging van de uitkering voortvloeide uit de wettelijke bepalingen en er geen rechtsgeldige toezegging was gedaan dat zij haar uitkering zou behouden.
Uiteindelijk bevestigde de Raad de uitspraak van de rechtbank, waarbij het hoger beroep van appellante niet kon slagen. De Raad achtte geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.