ECLI:NL:CRVB:2004:AQ6851

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 juli 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/4940 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • B.J. van der Net
  • R.E. Lysen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van hoger beroep wegens niet tijdig betalen griffierecht

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 juli 2004 uitspraak gedaan over het verzet van een opposant tegen een eerdere uitspraak van de Raad van 25 maart 2004. In die uitspraak was het hoger beroep van de opposant tegen een beslissing van de rechtbank Arnhem niet-ontvankelijk verklaard, omdat het verschuldigde griffierecht van € 87,-- niet binnen de gestelde termijn van vier weken was betaald. De opposant had op 7 mei 2004 een verzetschrift ingediend, waarin hij aanvoerde dat hij geen acceptgiro en rappel had ontvangen op zijn oude adres en dat hij in november 2003 was verhuisd naar een nieuw adres. De Raad heeft de situatie beoordeeld en geconcludeerd dat het risico van het niet tijdig betalen van het griffierecht volledig voor rekening komt van de partij die het hoger beroep instelt. De Raad heeft geen aanknopingspunten gevonden in de argumenten van de opposant die zouden kunnen leiden tot de conclusie dat het verzuim niet aan hem kan worden tegengeworpen. Daarom heeft de Raad het verzet ongegrond verklaard, zonder termen aanwezig te achten voor toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. De uitspraak benadrukt het belang van tijdige communicatie van adreswijzigingen door betrokkenen aan de Raad.

Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R
03/4940 WAO
U I T S P R A A K
met toepassing van artikel 21 van de Beroepswet in samenhang met artikel 8:55 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen:
[opposant], wonende te [woonplaats], opposant,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, geopposeerde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Bij uitspraak van de Raad van 25 maart 2004 is het namens opposant ingestelde hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 28 augustus 2003 niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen deze uitspraak van de Raad heeft opposant bij brief van 7 mei 2004 een verzetschrift ingediend.
Partijen zijn in de gelegenheid gesteld te worden gehoord ter zitting van 15 juli 2004, waar partijen -zoals tevoren bericht- niet zijn verschenen.
II. MOTIVERING
In dit geding is de vraag aan de orde of de Raad opposant terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard in zijn hoger beroep.
De uitspraak van de Raad van 25 maart 2004 steunt kort samengevat hierop, dat het bij het instellen van het hoger beroep ingevolge artikel 22 van de Beroepswet verschuldigde griffierecht van € 87,-- niet binnen de door de griffier bij aangetekende brief van 20 november 2003 gestelde termijn van vier weken is betaald en dat op grond van de beschikbare gegevens redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat opposant niet in verzuim is geweest.
Opposant geeft in zijn verzetschrift aan dat hij geen acceptgiro en een rappel voor het betalen van het griffierecht heeft ontvangen op het adres [adres 1] te [woonplaats]. Opposant brengt verder naar voren dat hij in november 2003 is verhuisd naar het adres [adres 2] te [woonplaats].
De Raad is in zijn algemeenheid van oordeel dat het op de weg van een betrokkene ligt om de Raad tijdig te informeren omtrent veranderende adresgegevens. Opposant heeft eerst na afloop van de gegeven termijn de Raad bij brief van
27 december 2003 op de hoogte gebracht van zijn verhuizing.
De Raad overweegt daarbij dat in situaties als de onderhavige het uitgangspunt geldt dat het risico van het “niet tijdig” betalen van het griffierecht als gevolg van het niet tijdig doorgeven van de juiste adresgegevens, volledig voor rekening komt van de partij die het hoger beroep instelt.
In aansluiting op hetgeen in de uitspraak van 25 maart 2004 is overwogen merkt de Raad op dat hij in hetgeen opposant in verzet heeft aangevoerd geen aanknopingspunten heeft gevonden welke kunnen leiden tot de conclusie dat opposant het verzuim niet kan worden tegengeworpen.
Gelet op het vorenstaande bestaat er aanleiding het verzet met toepassing van artikel 8:55, vijfde lid aanhef en onder b, van de Awb ongegrond te verklaren.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Verklaart het verzet ongegrond.
Aldus gegeven door mr. B.J. van der Net als voorzitter, in tegenwoordigheid van R.E. Lysen als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 29 juli 2004.
(get.) B.J. van der Net.
(get.) R.E. Lysen.