ECLI:NL:CRVB:2004:AQ6769

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 juli 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02/5768 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J. Janssen
  • A.C.W. van Huussen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de juistheid van medische beperkingen en voorgehouden functies in het kader van de WAO

In deze zaak, die voor de Centrale Raad van Beroep is behandeld, gaat het om een hoger beroep van een appellant tegen de beslissing van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) met betrekking tot zijn arbeidsongeschiktheid. De appellant had zijn uitkering op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) per 1 april 2001 voortgezet gekregen, met een vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%. Na een bezwaarprocedure, waarin zijn bezwaar ongegrond werd verklaard, heeft de appellant hoger beroep ingesteld. De zitting vond plaats op 11 juni 2004, waarbij de appellant in persoon verscheen, maar de gedaagde partij zich niet liet vertegenwoordigen.

De bezwaarverzekeringsarts M. van Hooff heeft in zijn rapportage het oordeel van de verzekeringsarts over de belastbaarheid van de appellant onderschreven, waarbij hij de medische informatie die in bezwaar was overgelegd, heeft meegewogen. De rechtbank had het beroep van de appellant ongegrond verklaard, en in hoger beroep herhaalde de appellant zijn bezwaren tegen de vaststelling van zijn beperkingen en de voorgehouden functies. De Centrale Raad van Beroep oordeelde echter dat de gedingstukken geen grondslag bieden voor de stelling van de appellant dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek onvolledig of onzorgvuldig was. Ook werd niet aangetoond dat de belastbaarheid van de appellant onjuist was beoordeeld.

De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, wat betreft de proceskosten. Uiteindelijk bevestigde de Centrale Raad van Beroep de eerdere uitspraak van de rechtbank, waarmee de beslissing van het Uwv om de mate van arbeidsongeschiktheid op 15 tot 25% vast te stellen, werd bekrachtigd.

Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R
02/5768 WAO
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan het Lisv.
Bij besluit van 24 augustus 2001 heeft gedaagde appellants uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsonge- schiktsheidverzekering (WAO) per 1 april 2001 onveranderd voortgezet naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%.
Bij besluit van 21 december 2001 heeft gedaagde het bezwaar van appellant tegen het besluit van 24 augustus 2001 ongegrond verklaard.
De rechtbank Breda heeft bij uitspraak van 1 oktober 2002, reg. nr. 02/240 WAO, het beroep tegen het besluit van
21 december 2002 ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij beroepschrift van 13 november 2002, met bijlage, hoger beroep ingesteld. Bij schrijven van 18 november 2002 en 29 juli 2003 heeft appellant zijn gronden nader toegelicht.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad gehouden op 11 juni 2004, waar appellant in persoon is verschenen en waar gedaagde zich niet heeft doen vertegenwoordigen.
II. MOTIVERING
Op 23 februari 2001 is appellant onderzocht door de verzekeringsarts R. van der Vlies, die op basis van zijn bevindingen en na dossierstudie het in januari 1996 vastgestelde belastbaarheidspatroon onveranderd van toepassing achtte.
De arbeidsdeskundige A.Th.J. Kerkhof heeft met gebruikmaking van dit belastbaarheidspatroon een aantal functies geselecteerd die naar zijn mening door appellant moeten kunnen worden vervuld. Een vergelijking van de mediane loonwaarde van de drie functies waarin het meest kan worden verdiend, met het maatmaninkomen liet zien dat bij appellant sprake is van een verlies aan verdiencapaciteit van 21%.
De bezwaarverzekeringsarts M. van Hooff heeft zich gemotiveerd op het standpunt gesteld dat het oordeel van de verzekeringsarts ten aanzien van de belastbaarheid van appellant kan worden onderschreven, waarbij hij de in bezwaar overgelegde medische informatie mee heeft gewogen.
De rechtbank heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat gedaagde zijn beperkingen niet juist heeft vastgesteld en dat hij de hem voorgehouden functies niet kan uitoefenen.
Evenals de rechtbank acht de Raad deze bezwaren ongegrond. De gedingstukken bieden geen grondslag voor de mening van appellant dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek onvolledig of onzorgvuldig is geweest. Evenmin heeft de Raad uit de voorhanden zijnde gedingstukken kunnen afleiden dat gedaagde de belastbaarheid van appellant onjuist heeft beoordeeld.
De Raad is van oordeel dat gedaagde aan appellant voldoende functies met voldoende arbeidsplaatsen heeft voorgehouden, die vallen binnen de belastbaarheid van appellant en die de conclusie rechtvaardigen dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant terecht is vastgesteld op 15 tot 25% in de zin van de WAO.
Gezien het vorenstaande kan het hoger beroep niet slagen en dient de aangevallen uitspraak te worden bevestigd.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. J. Janssen als voorzitter en mr. A.C.W. van Huussen als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 23 juli 2004.
(get.) J.Janssen.
(get.) A.C.W. van Huussen.