E N K E L V O U D I G E K A M E R
02/2927 WAO + 02/5876 WAO
[appellante], wonende te [woonplaats], appellante,
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN DE GEDINGEN
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan het Lisv.
Bij besluit van 26 oktober 2000 heeft gedaagde geweigerd aan appellante een uitkering ingevolge de Wet op de arbeids- ongeschiktheidsverzekering (WAO) toe te kennen op grond van de overweging dat zij op 6 oktober 2000, de dag na afloop van de wachttijd van 52 weken, minder dan 15% arbeidsongeschikt werd geacht.
Bij besluit van 3 april 2001 heeft gedaagde appellantes bezwaar tegen het besluit van 26 oktober 2000 ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 22 april 2002, reg.nr. AWB 01/624 WAO, heeft de rechtbank Maastricht het beroep van appellante tegen het besluit van 3 april 2001 ongegrond verklaard.
Tegen die uitspraak heeft appellante hoger beroep ingesteld op bij beroepschrift van 30 mei 2002 (met bijlagen) door haar toenmalige gemachtigde mr. F.E.H.M. van Aken, advocaat te Geleen, aangevoerde gronden.
Gedaagde heeft een verweerschrift, gedateerd 10 juli 2002, ingezonden.
Bij besluit van 28 september 2001 heeft gedaagde - onder intrekking van een op een onjuiste grondslag berustend besluit van 29 mei 2001 - beslist dat aan appellante naar aanleiding van haar ziekmelding per 7 november 2000 geen uitkering ingevolge de WAO wordt toegekend met ingang van vier weken na de datum van de ziekmelding, aangezien er geen sprake is van een toename van de arbeidsongeschiktheid op medische gronden.
Bij besluit van 23 oktober 2001 heeft gedaagde - voor zover thans van belang - het bezwaar van appellante tegen het besluit van 28 september 2001 ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 14 oktober 2002, reg.nr. AWB 01/1607 WAO Z, heeft de rechtbank Maastricht het beroep van appellante tegen het besluit van 23 oktober 2001 ongegrond verklaard.
Tegen die uitspraak heeft appellante hoger beroep ingesteld op door mr. Van Aken, voornoemd, bij beroepschrift van
21 november 2002 (met bijlagen) aangevoerde gronden.
Gedaagde heeft een verweerschrift, gedateerd 23 december 2002, ingezonden.
02/2927 WAO en 02/5876 WAO
De gedingen zijn gevoegd behandeld ter zitting van de Raad, gehouden op 11 juni 2004, waar appellante en haar gemachtigde mr. R.C. Breuls, advocaat te Geleen, niet zijn verschenen zoals aangekondigd bij brief van 9 juni 2004. Gedaagde heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. T.M. Kuijpers, werkzaam bij het UWV.
In hoger beroep is namens appellante - onder verwijzing naar de bij de rechtbank ingediende beroepschriften - aangevoerd dat appellante al een aantal jaren kampt met ernstige fibromyalgieklachten, welke zijn geobjectiveerd door de neuroloog en de reumatoloog dr. Peters, en die per 7 november 2000 in ernst zijn toegenomen zoals wordt bevestigd door de Arbo-arts
F. Gruintjes en door de huisarts en de specialist. Appellante acht zich meer beperkt dan door gedaagde is aangenomen. Zij is van mening dat gedaagde bij zijn besluitvorming onzorgvuldig is tewerkgegaan.
Gedaagde heeft erop gewezen dat de in hoger beroep ingediende beroepschriften een herhaling bevatten van de grieven die namens appellante in bezwaar en in beroep naar voren zijn gebracht.
De Raad stelt vast dat in hoger beroep inderdaad geen enkel nieuw gezichtspunt is geopend. Aan alle argumenten die namens appellante naar voren zijn gebracht is reeds door de rechtbank uitvoerig aandacht besteed. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank alsmede de gronden waarop de rechtbank de aangevallen uitspraken heeft doen steunen en maakt die tot de zijne.
De namens appellante ingestelde hoger beroepen treffen mitsdien geen doel. De aangevallen uitspraken komen voor bevestiging in aanmerking.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraken.
Aldus gegeven door mr. J. Janssen als voorzitter in tegenwoordigheid van mr. A.C.W. van Huussen als griffier en uitgesproken in het openbaar op 23 juli 2004.
(get.) A.C.W. van Huussen.