ECLI:NL:CRVB:2004:AQ6588

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 juli 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
01/4309 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Ch. van Voorst
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oordeel over geschiktheid voor eigen functie en proceskostenvergoeding in sociale zekerheidszaak

In deze zaak, behandeld door de Centrale Raad van Beroep op 27 juli 2004, staat de geschiktheid van appellant voor zijn functie als vrachtwagenchauffeur centraal. Appellant had bezwaar aangetekend tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) dat hem met ingang van 17 maart 2000 geen uitkering meer toekende op basis van de Ziektewet (ZW). De rechtbank Breda had eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard. Appellant, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. K.M. van der Zouwen, ging in hoger beroep. Tijdens de zitting op 10 juni 2003 werd het onderzoek heropend na het constateren dat het niet volledig was geweest. Psychiater prof.dr. P.P.G. Hodiamont onderzocht appellant en diende op 1 december 2003 een rapport in over zijn gezondheidstoestand. Dit rapport concludeerde dat appellant lijdt aan een posttraumatisch stressstoornis, alcoholmisbruik en een chronisch-obstructieve longaandoening, en dat hij bij aanvang van de verzekering op 18 juli 1999 al ongeschikt was voor zijn functie. De Raad oordeelde dat het bestreden besluit, dat was gebaseerd op artikel 19 van de ZW, vernietigd moest worden. De Raad oordeelde dat de deskundige, prof. dr. Hodiamont, doorslaggevende betekenis had en dat het standpunt van gedaagde niet kon worden gehandhaafd. De Raad besloot dat gedaagde een nieuw besluit op bezwaar moest nemen, met inachtneming van deze uitspraak. Tevens werd gedaagde veroordeeld in de proceskosten van appellant, die in totaal € 1288,- bedroegen, en moest het Uwv het griffierecht van appellant vergoeden.

Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R
01/4309 ZW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan het Lisv.
Bij besluit van 29 mei 2000 (hierna: het bestreden besluit) heeft gedaagde het door appellant ingestelde bezwaar tegen een besluit van 16 maart 2000 ongegrond verklaard, waarbij het standpunt is ingenomen dat aan appellant met ingang van
17 maart 2000 geen uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW) meer wordt toegekend omdat hij op en na die datum niet (meer) ongeschikt word geacht tot het verrichten van zijn arbeid.
De rechtbank Breda heeft bij uitspraak van 21 juni 2001 (reg.nr.: 00/1110) het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
Namens appellant heet mr. K.M. van der Zouwen, advocaat te Oosterhout, tegen deze uitspraak op bij beroepschrift aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 26 mei 2003 is namens appellant een rapport, gedateerd februari 2003, van psychotherapeut drs. A.J. Oortwijn overgelegd.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad, gehouden op 10 juni 2003, waar voor appellant is verschenen mr. Zouwen voornoemd, en waar gedaagde zich heeft laten vertegenwoordigen door E.J.J. Loontjens, werkzaam bij het Uwv.
Na de behandeling van het geding is gebleken dat het onderzoek ter zitting niet volledig is geweest, in verband waarmee de Raad heeft besloten om het onderzoek te heropenen.
Desgevraagd heeft gedaagde bij brief van 11 juli 2003 een rapport d.d. 3 juni 2003 van de bezwaarverzekeringsarts
M.E.J. van Hooff in het geding gebracht.
Op verzoek van de Raad heeft psychiater prof.dr. P.P.G. Hodiamont appellant onderzocht en op 1 december 2003 van verslag en advies gediend omtrent de gezondheidstoestand van appellant.
Desgevraagd heeft gedaagde bij brief van 17 december 2003 gereageerd op de inhoud van bovenvermeld rapport. Daarbij is een rapport d.d. 5 december 2003 van de bezwaarverzekeringsarts Van Hooff overgelegd.
Op verzoek van de Raad heeft psychiater Hodiamont, voornoemd, bij brief van 6 februari 2004 gereageerd op de inhoud van bovengenoemd rapport van de bezwaarverzekeringsarts.
Bij brief van 12 februari 2004 heeft gedaagde een nader commentaar van de bezwaarverzekeringsarts Van Hooff overgelegd op bovengenoemd schrijven.
Desgevraagd hebben partijen toestemming gegeven het onderzoek ter zitting achterwege te laten.
II. MOTIVERING
In dit geding moet de vraag worden beantwoord of het bestreden besluit, dat is gebaseerd op artikel 19 van de ZW, in rechte stand kan houden.
De Raad beantwoord deze vraag, anders dan de rechtbank, ontkennend. Daartoe is als volgt overwogen.
De Raad heeft bij zijn oordeelsvorming doorslaggevende betekenis toegekend aan het advies van de deskundige
prof. dr. P.P.G. Hodiamont, zenuwarts-psychotherapeut te Tilburg, als vervat in zijn rapport van 2 december 2003 en aanvullend rapport van 6 februari 2004. De deskundige is na eigen onderzoek van appellant en kennisname van het procesdossier, waaronder de door appellant ingebrachte medische informatie van behandelend psychotherapeut
drs. A.J. Oortwijn, tot de conclusie gekomen dat appellant ten tijde van zijn onderzoek en op de datum in geding, te weten
17 maart 2000, lijdt aan een posttraumatisch stressstoornis, misbruik van alcohol en een chronisch-obstructieve longaandoening. De deskundige kan zich niet verenigen met het standpunt van gedaagde dat appellant op de datum in geding, 17 maart 2000, in staat was zijn functie als vrachtwagenchauffeur te vervullen. De deskundige heeft na kennis- neming van het commentaar van de bezwaarverzekeringsarts zijn eerdere advies gemotiveerd gehandhaafd. De Raad heeft geen aanleiding gezien om de door deskundige prof. dr. Hodiamont getrokken conclusie voor onjuist te achten.
Uit het vorenstaande vloeit voort dat het bestreden besluit met de aangevallen uitspraak, waarbij dit in stand is gelaten, voor vernietiging in aanmerking komt.
De Raad merkt ten overvloede op dat de vernietiging van het bestreden besluit niet betekent dat recht bestaat op ziekengeld nu de deskundige in zijn rapportage voorts heeft aangegeven dat de medische toestand van appellant bij de aanvang van de verzekering, te weten 18 juli 1999, niet verschilde van die op 17 maart 2000 en dat appellant reeds bij aanvang van de verzekering ongeschikt was voor zijn eigen werk als vrachtwagenchauffeur.
De Raad acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht gedaagde te veroordelen in de proceskosten van appellant in eerste aanleg en hoger beroep. De kosten voor verleende rechtsbijstand in eerste aanleg worden begroot op € 644,- en de kosten in hoger beroep worden begroot op € 644,-, eveneens voor verleende rechtsbijstand.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep tegen het bestreden besluit gegrond en vernietigt dat besluit;
Bepaalt dat gedaagde een nieuw besluit op bezwaar neemt met inachtneming van deze uitspraak;
Veroordeelt gedaagde in de proceskosten van appellant tot een bedrag groot € 1288,-, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, aan de griffier van de Raad;
Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan appellant het door hem gestorte griffierecht ad € 104,37 vergoedt.
Aldus gegeven door mr. Ch. van Voorst in tegenwoordigheid van J. Verrips als griffier en uitgesproken op 27 juli 2004.
(get.) Ch. van Voorst
(get.) J. Verrips.