ECLI:NL:CRVB:2004:AQ6262
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- B.J. van der Net
- Rechtspraak.nl
Toekenning van kinderbijslag en ingezetenschap onder de Algemene Kinderbijslagwet
In deze zaak gaat het om de toekenning van kinderbijslag aan appellante, die op 12 augustus 2001 met haar twee kinderen vanuit de Nederlandse Antillen naar Nederland is gekomen. Appellante ontving per 4 oktober 2001 een uitkering krachtens de Algemene Bijstandswet en woonde vanaf 8 november 2001 bij haar moeder. Gedaagde, de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank, had bij besluit van 19 maart 2002 de aanvraag van appellante om kinderbijslag vanaf het eerste kwartaal 2002 afgewezen. De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die het beroep tegen het besluit van gedaagde ongegrond had verklaard.
De Centrale Raad van Beroep overweegt dat de artikelen 3, 4 en 5 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen per 1 januari 2003 in werking zijn getreden, waardoor gedaagde de taken van de Sociale Verzekeringsbank heeft overgenomen. Appellante betwist de beslissing van gedaagde dat zij niet als ingezetene kan worden aangemerkt voor de kinderbijslag. De Raad stelt vast dat de vraag of appellante op de peildata als ingezetene van Nederland kan worden beschouwd, moet worden beantwoord aan de hand van de sociale, economische en juridische binding met Nederland.
De Raad concludeert dat appellante op de relevante peildata niet aan de voorwaarden voor ingezetenschap voldeed, omdat haar economische binding met Nederland zwak was en zij afhankelijk was van een bijstandsuitkering. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat er geen termen zijn om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep bevestigt de eerdere beslissing van de rechtbank en wijst het hoger beroep van appellante af.