ECLI:NL:CRVB:2004:AQ6222
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- B.J. van der Net
- Rechtspraak.nl
Privaatrechtelijke dienstbetrekking en sociale verzekeringsplicht
In deze zaak, behandeld door de Centrale Raad van Beroep op 29 juli 2004, staat de vraag centraal of M.J. [betrokkene] in de jaren 1995 tot medio 1997 werkzaamheden heeft verricht voor appellante in een privaatrechtelijke dienstbetrekking. Appellante, een besloten vennootschap die kunststof kozijnen en aanverwante artikelen fabriceert, heeft hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Utrecht. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van een privaatrechtelijke dienstbetrekking, wat door gedaagde, de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), werd ondersteund. De Raad heeft de zaak behandeld na een zitting op 15 juli 2004, waar partijen niet verschenen.
De Raad concludeert dat aan de drie essentiële kenmerken van een privaatrechtelijke dienstbetrekking is voldaan: er was een gezagsverhouding, een verplichting tot persoonlijke dienstverrichting en een verplichting tot loonbetaling. De Raad stelt vast dat [betrokkene] de werkzaamheden persoonlijk heeft verricht en dat appellante de eindverantwoordelijkheid droeg. De werkzaamheden waren een wezenlijk onderdeel van de bedrijfsvoering van appellante, wat de aanwezigheid van werkgeversgezag bevestigt. De Raad oordeelt dat de vergoedingen die [betrokkene] ontving, als loon kunnen worden aangemerkt.
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat gedaagde terecht heeft aangenomen dat er sprake was van een verzekeringsplicht op basis van de sociale werknemersverzekeringen. De Raad ziet geen aanleiding om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, wat betekent dat er geen proceskostenveroordeling plaatsvindt. De uitspraak benadrukt het belang van de kenmerken van een dienstbetrekking in het kader van sociale verzekeringen en de rol van de werkgever in het vaststellen van deze kenmerken.