ECLI:NL:CRVB:2004:AQ6221
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- B.J. van der Net
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen boetenota's en schending van de redelijke termijn in sociale verzekeringszaken
In deze zaak gaat het om een hoger beroep ingesteld door een appellante, een transportbedrijf, tegen de boetenota's die zijn opgelegd door de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De boetenota's zijn het gevolg van een looncontrole waarbij de Uwv premieplicht heeft aangenomen voor oproepchauffeurs die door appellante zijn aangesteld. De rechtbank 's-Gravenhage had eerder het beroep van appellante ongegrond verklaard. Appellante stelt dat de boetenota's niet gehandhaafd kunnen worden vanwege een schending van de redelijke termijn zoals neergelegd in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De Raad overweegt dat de aankondiging van de boete op 22 mei 2000 heeft plaatsgevonden en dat er sindsdien ruim vier jaar zijn verstreken. De Raad concludeert echter dat dit tijdsverloop geen overschrijding van de redelijke termijn oplevert.
Daarnaast doet appellante een beroep op het vertrouwensbeginsel, maar de Raad oordeelt dat dit beroep niet kan slagen. Appellante heeft geen schriftelijke, ondubbelzinnige toezegging van de zijde van gedaagde kunnen overleggen, en de enkele verwijzing naar een telefoongesprek is onvoldoende. De Raad benadrukt dat het aan appellante is om de gestelde toezegging met concreet bewijs aan te tonen, wat niet is gebeurd. De Raad wijst ook de stelling van appellante af dat gedaagde niet meerdere premiejaren zou mogen controleren en corrigeren, aangezien deze stelling geen steun vindt in de wet- en regelgeving.
Uiteindelijk bevestigt de Centrale Raad van Beroep de aangevallen uitspraak, voor zover deze is aangevochten. De uitspraak is gedaan door mr. B.J. van der Net, in tegenwoordigheid van R.E. Lysen als griffier, en is openbaar uitgesproken op 29 juli 2004.